Uitstel btw-verplichtingen: zomerregeling 2024

Naar jaarlijkse gewoonte verleent de fiscus ook deze zomer uitstel voor diverse btw-verplichtingen.


Btw-aangifte

De maandaangiften voor de handelingen van juni 2024 en de kwartaalaangiften voor de handelingen van het tweede kwartaal 2024, moeten in plaats van uiterlijk 22 juli 2024, ten laatste op 9 augustus 2024 ingediend zijn.

De maandaangiften voor de verrichtingen van de maand juli 2024 moeten in plaats van tegen 20 augustus 2024 ten laatste op 10 september 2024 ingediend worden.


Btw-teruggaven

Maandaangevers die recht hebben op maandelijkse teruggave van btw-tegoeden (ingevolge vergunning of startersregeling) moeten met de volgende indieningsdata rekening houden om te vermijden dat de terugbetaling wordt uitgesteld:

  • aangifte voor de handelingen van juni 2024: indiening uiterlijk 24 juli 2024;
  • aangifte voor de handelingen van juli 2024: indiening uiterlijk 24 augustus 2024.

Let er ook op dat uw bankgegevens gekend zijn.


IC-listing

De IC-listing voor de handelingen van het tweede kwartaal 2024 of de handelingen van de maand juni 2024 moet ten laatste op 9 augustus 2024 worden ingediend (in plaats van 22 juli 2024); die voor de handelingen van juli 2024 ten laatste op 10 september 2024 (in plaats van 20 augustus 2024).


Betalingen

Voor betalingen staat de fiscus geen uitstel toe. Die vervaldagen blijven dus 22 juli 2024 (aangifte van het tweede kwartaal 2024 of juni 2024) en 20 augustus 2024 (aangifte van juli 2024). Als de verschuldigde btw niet tijdig is betaald, zullen er automatisch nalatigheidsinteresten op de rekening-courant aangerekend worden.

Uiteraard mogen btw-plichtigen bij de uit te voeren betalingen rekening houden met een beschikbaar creditsaldo op hun rekening-courant.


FOD Financiën, nieuwsbericht, 11 juni 2024

Herziening op inrichtingswerken bij verhuur gebouw aan overnemer algemeenheid

Een natuurlijke persoon die btw-plichtige is voor zijn activiteiten van kaasmaker brengt in 2015 zijn handelszaak (bedrijfsuitrusting, gereedschappen, machines en installaties, kantoormeubilair en -uitrusting, rollend materieel, voorraden, kleine benodigdheden en verbruiksartikelen) in een vennootschap in. Deze inbreng valt onder de toepassing van de artikelen 11 en 18, § 3 Wbtw. Het gebouw waarin de activiteiten van de eenmanszaak werden uitgeoefend wordt via een handelshuur ter beschikking gesteld van de vennootschap.

De btw-plichtige had voor de inbreng nog inrichtingswerken aan het gebouw laten uitvoeren. Volgens de fiscus moest de eenmanszaak naar aanleiding van de handelshuurovereenkomst voor het gebouw de op die werken afgetrokken btw voor 3/5 herzien.

Volgens de btw-plichtige is een herziening niet aan de orde omdat die inrichtingswerken deel uitmaken van de overdracht van de algemeenheid. Uit het verificatieverslag van de quasi-inbreng blijkt dat de vennootschap voorstelt om de aan de natuurlijke persoon toebehorende activa en passiva die werden gebruikt in het kader van de door hem uitgeoefende activiteit, over te nemen voor een bepaalde nettowaarde, met inbegrip van de inrichtingswerken aangebracht aan het gebouw.

Ook al zou contractueel bepaald zijn dat die inrichtingswerken deel uitmaken van de overdracht, dan nog kunnen volgens de fiscus de contractuele bepalingen buiten toepassing worden gelaten als die niet overeenstemmen met de economische en commerciële realiteit.

Volgens de rechtbank (Luik dd. 15.02.2021) staat het handelshuurcontract dat is gesloten tussen de natuurlijke persoon en zijn vennootschap (de huurder) los van de overdracht van het handelsfonds tussen dezelfde partijen. Die handelshuur maakt geen deel uit van de overdracht van de algemeenheid van goederen, net zo min als het gebouw zelf daar deel van uitmaakt. De verbouwingen zijn een integraal onderdeel van het gebouw. En dus behoren door het mechanisme van de natrekking de door de eigenaar vóór de overdracht van het handelsfonds uitgevoerde verbouwingen evenmin tot die overdracht.

Het bedrijfsmiddel bestaat enkel in hoofde van de eigenaar, zodat de wijziging in gebruik ervan moet worden onderzocht in hoofde van die eigenaar. En vast staat dat die eigenaar dat gebouw na de inbreng van zijn eenmanszaak in de vennootschap, niet langer gebruikt voor btw-belaste handelingen, maar voor een vrijgestelde onroerende verhuur, een handeling die geen recht op btw-aftrek geeft. De fiscus heeft dan ook terecht de op die werken afgetrokken herzien.

De btw-plichtige tekende tegen deze uitspaak beroep aan en vraagt het hof om prejudiciële vragen te stellen aan zowel het Grondwettelijk Hof als aan het Europese Hof van Justitie. Maar volgens het hof van beroep is het duidelijk dat de uitgevoerde werken inherent deel uitmaken van het gebouw en dus niet los van het gebouw kunnen worden overgedragen. De fictiebepaling bij toepassing van artikel 11 Wbtw, namelijk dat de overnemer geacht wordt de hoedanigheid van de overdrager verder te zetten, strekt zich niet uit tot die zaken die geen deel uitmaken van de overdracht.

Door het gebouw in te zetten voor een van btw vrijgestelde onroerende verhuur is de verhuurder gehouden om de op de uitgevoerde werken afgetrokken btw te herzien.


HvB Luik, rolnr. 2021/RG/507, 8 december 2023

Passieve holdingvennootschap en dus geen btw-aftrek bij gebrek aan bewijs werkelijkheid gefactureerde beheersdiensten

Naar aanleiding van een btw-controle bij een holdingvennootschap verwerpt de fiscus de afgetrokken btw omdat het om een passieve holdingvennootschap zou gaan. Er is geen omzet behaald uit het beheer van ondernemingen, er is geen personeel dat daadwerkelijk beheersdiensten kan verrichten en de aangifte 604A (aanvang activiteit) maakt nergens melding van activiteiten van een actieve holdingvennootschap. En hoewel de fiscus erkent dat de btw afgetrokken kan worden als de onderneming de intentie heeft om beheersdiensten ten bezwarende titel te verrichten, wijst er in deze niets op dat de holding werkelijk deze intentie zou hebben gehad.

De rechtbank verwijst vooreerst naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over het onderscheid tussen een actieve en een passieve holdingvennootschap en de principes van het recht op aftrek.

Vervolgens stelt de rechtbank dat het aan de holdingvennootschap is, die de btw in aftrek brengt, om het bewijs te leveren dat zij (i) een actieve holdingvennootschap is doordat zij zich mengt in het beheer van haar dochterondernemingen voor zover zij haar rechten als aandeelhouder overschrijdt en (ii) dat de uitgeoefende btw-aftrek aan de wettelijke voorwaarden daarvoor voldoet.

Een beheersovereenkomst en verkoopfacturen volstaan volgens de rechtbank niet als bewijs van de werkelijke inmenging in het beheer van de dochterondernemingen. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie dat degene die de btw aftrekt, moet kunnen aantonen dat de handelingen waarover die btw werd aangerekend ook effectief zijn verricht (Cassatie dd. 15.10.2015). Volgens de rechtbank geldt dus diezelfde redenering voor degene die btw-plicht voorhoudt om recht op aftrek te kunnen uitoefenen.

De rechtbank stelt vast dat:

  • het maatschappelijk doel nergens verwijst naar een activiteit van inmenging in het beheer van dochterondernemingen;
  • er bij de oprichting in mei 2016 geen aangifte van btw-activiteit werd ingediend;
  • pas in de tweede helft van november 2016 een aangifte van btw-activiteit werd ingediend met als activiteit ‘holdingmaatschappij’ en een verwachte omzet van 1 euro;
  • er in de jaren 2016 en 2017 geen btw-omzet werd gerealiseerd;
  • het maatschappelijk doel na de eerste btw-controle (tempore suspecto) werd gewijzigd nadat de fiscus zijn argumentatie al had gegeven;
  • er uiteindelijk in 2018 facturen werden uitgereikt met de vermelding ‘rebilling according to service contract’ waarbij enkel gedane uitgaven werden doorgerekend;
  • na de uitreiking van deze facturen ook nog in 2018 met terugwerkende kracht een dienstverleningsovereenkomst is opgesteld die niet werd ondertekend;
  • bij het opmaken van de facturen geen rekening werd gehouden met de inhoud van voormelde overeenkomst, namelijk dat de vergoeding zou bestaan uit alle gemaakte kosten met een mark-up van 5% zouden worden aangerekend – uit de feiten blijkt dat zelfs niet alle kosten werden doorgerekend;
  • de holdingvennootschap niet beschikt over het personeel om de beweerde dienstverlenging te kunnen verrichten.

De rechtbank besluit dan ook dat de holdingvennootschap niet heeft aangetoond effectief aan btw onderworpen diensten te hebben verricht en dus een passieve holdingvennootschap is die bij gebrek aan een economische activiteit geen recht op btw-aftrek heeft.

De rechtbank bevestigt tot slot ook nog de door de fiscus opgelegde boete van 10% op de ten onrechte afgetrokken btw.


Rb. Waals Brabant, rolnr. 21/1583/A, 5 februari 2024

Vrijstelling gezinsvoorlichting voor diensten van advocaten als familiaal bemiddelaar, ook zonder gerechtelijk mandaat

Sedert 1 januari 2014 zijn de diensten van advocaten niet langer op algemene wijze vrijgesteld van btw (afschaffing artikel 44, § 1, 1° Wbtw – artikel 60 van de Wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, BS dd. 01.08.2013, tweede editie, blz. 48270).

In de circulaire 47 van 20 november 2013, die werd opgesteld in samenspraak met een vertegenwoordiging van de advocaten zelf, licht de administratie de gevolgen voor de prestaties van advocaten toe. Volgens die circulaire zijn de diensten van advocaten als bemiddelaars in familiezaken van btw vrijgesteld (artikel 44, § 2, 5° Wbtw).

In de beslissing nr. E.T. 126.564 dd.18.07.2014 gaat de fiscus nog in op onduidelijkheden en problemen die door de beroepsgroep werden gesignaleerd. Voor de btw-vrijstelling van diensten van advocaten als bemiddelaars in familiezaken, stelt die beslissing dat het gaat om diensten waarbij de advocaat een gerechtelijk mandaat bekleedt en wordt aangesteld door een rechter. Nochtans voorziet de tekst van artikel 44, § 2, 5° Wbtw in geen enkele voorwaarde die in hoofde van de dienstverrichter vervuld moet zijn.

In een nieuwe circulaire stelt de fiscus nu dat voormelde vrijstelling geldt voor zowel de vrijwillige bemiddeling als voor de gerechtelijke bemiddeling en dat de advocaten die optreden als familiaal bemiddelaar voor de ze vrijstelling niet moeten beschikken over enig gerechtelijk mandaat.

Aangezien deze vrijstelling moet worden toegepast als de voorwaarden daarvan vervuld zijn, zullen advocaten die buiten een gerechtelijk mandaat als familiaal bemiddelaar optreden, handelingen verrichten die vrijgesteld zijn van btw op grond van een bepaling uit artikel 44 Wbtw. Dat heeft tot gevolg dat zij voor deze activiteit btw-plichtige zonder recht op aftrek zijn en door de combinatie ervan met andere btw-belaste handelingen gemengde btw-plichtige worden.

De nieuwe circulaire vervangt voormelde bepaling uit de beslissing nr. E.T. 126.564 dd. 18.07.2014, zonder enige datum van ingang van deze wijziging van standpunt mee te delen. Btw-plichtigen moeten ons inziens met dit gewijzigd standpunt dan ook maar rekening houden vanaf 5 juni 2024, de datum van de publicatie ervan. Maar aangezien de fiscus nu in feite erkent dat zijn standpunt opgenomen in de beslissing nr. E.T. 126.564 dd. 18.07.2014 niet correct was, zouden advocaten het nieuwe standpunt wel zelf voor het verleden kunnen inroepen. Praktisch betekent dit het volgende.

Advocaten die als familiaal bemiddelaar hebben opgetreden buiten een gerechtelijk mandaat, zouden de onterecht aangerekende en aan de Schatkist betaalde btw kunnen  terugvragen. Hierbij moeten ze er wel rekening mee houden dat een controleur mogelijks het argument van onrechtmatige verrijking zou kunnen inroepen om de btw-teruggaaf te weigeren als de advocaat de teruggevraagde btw niet terugstort aan zijn klant. Juridisch lijkt ons de kans eerder klein dat de fiscus dit hard zal kunnen maken. Advocaten die deze btw-teruggaaf vragen moeten er ook rekening mee houden dat zij hun btw-aftrek voor die periode ook moeten herzien in functie van het toepassen van de btw-vrijstelling zonder recht op aftrek.

Anderzijds lijkt het ons dat op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur, de fiscus deze vrijstelling voor het verleden niet kan opleggen aan advocaten die hun prestaties als familiaal bemiddelaar buiten een gerechtelijk mandaat aan btw hebben onderworpen. Met andere woorden, de fiscus zal bij deze advocaten het in het verleden voor deze activiteit uitgeoefende recht op aftrek niet kunnen verwerpen.

Uit deze nieuwe circulaire zou men kunnen afleiden dat de fiscus ook erkent dat er voor de toepassing van de btw-vrijstelling voor diensten inzake gezinsvoorlichting andere dan familiale bemiddeling, geen voorwaarden gesteld kunnen worden in hoofde van de dienstverrichter. Maar of de fiscus dat ook daadwerkelijk zo ziet, is op dit moment niet duidelijk.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/39, 5 juni 2024

Uitbreiding 6% btw afbraak en heropbouw: wet gepubliceerd

De regering besliste om vanaf 1 juni 2024 het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw uit te breiden naar de woningen die bestemd zijn om voor minstens 15 jaar te worden verhuurd als hoofdverblijfplaats aan particulieren. Daarnaast komt er ook nog een uitbreiding van dit verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw van woningen bestemd voor het sociaal huisvestingsbeleid. 

Deze regeling gaat in op 1 juni 2024 en is opgenomen in de Wet van 12 mei 2024 houdende diverse fiscale bepalingen.

Klik hier voor meer info.

Bekijk ook ons filmpje hierover op Taxflix


Wet van 12 mei 2024, BS 29 mei 2024

30 juni 2024 is nieuwe deadline voor indiening verklaring 111/3-2024 voor verkoop aan 6% van na afbraak heropgerichte woning

De tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen die liep tot 31 december 2023, werd niet verlengd. Voor projecten van afbraak en heropbouw maakte de wetgever de btw-verlaging naar 6% wel permanent, en dit voor het hele Belgische grondgebied, maar enkel als in hoofde van de bouwheer aan wie de werken gefactureerd worden, de zogenaamde sociale voorwaarden vervuld zijn:

  • ofwel gaat het om de bouwheer zijn enige en hoofdzakelijke eigen woning van maximum 200 m² bewoonbare oppervlakte met domiciliëringsvereiste voor de bouwheer;
  • ofwel gaat het om woningen voor de verhuur op lange termijn aan of via een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting.


Overgangsregeling voor verkoop van na afbraak heropgerichte woning

Vanaf 2024 kan dit verlaagd btw-tarief dus in principe niet meer toegepast worden op de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen. Tenzij de door de wetgever ingevoerde overgangsregeling kan worden toegepast. Voor zover de omgevingsvergunning met betrekking tot de heropbouw door de verkoper bij de bevoegde overheid werd ingediend vóór 1 juli 2023, kan het verlaagd btw-tarief van 6% verder worden toegepast op btw die in 2024 opeisbaar wordt.

Let op, ook al heeft de verkoper in 2023 of daarvoor de verklaring 111/3 ingediend, voor de btw die in 2024 verschuldigd wordt, moet er opnieuw voorafgaandelijk aan de factuur of vooruitbetaling een verklaring 111/3-2024 via MyMinfin worden ingediend.

Voor projecten die al lopende waren eind 2023 en waar in 2024 onder deze overgangsregeling al facturen werden uitgereikt met 6% btw, aanvaardt de fiscus dat die  nieuwe verklaring 111/3-2024 nog kan worden ingediend tot 1 juli 2024. Deze formaliteit moet worden nageleefd om de 6% btw die in de periode januari-juni 2024 werd gefactureerd te rechtvaardigen. Die facturen verwijzen nog naar de reeds vóór 1 januari 2024 ingediende verklaring nr. 111/3. De facturen die met 6% btw uitgereikt worden na de indiening van de nieuwe verklaring 111/3-2024 verwijzen naar deze nieuwe verklaring.

Wordt deze nieuwe verklaring niet tijdig ingediend, dan moet de verschuldigde btw geregulariseerd worden naar 21%. Tenzij er sprake is van overmacht (vb. ernstige ziekte van de verkoper waardoor het voor hem niet mogelijk was de verklaring tijdig te doen) of materiële fout (vb. de aangifte is tijdig ingediend maar is onvolledig of bevat onjuiste elementen).


Bijzonder geval: verkopen op plan

Voor de verkoop van een woning in oprichting (verkopen op plan) geldt als principe dat de fiscus de verklaring 111/3 als tijdig beschouwt wanneer die is ingediend uiterlijk op het tijdstip van de levering van de woning (in principe de voorlopige oplevering). Maar zolang die verklaring niet is ingediend, zou de verkoper op zijn facturen dan het btw-tarief van 21% moeten toepassen. Die kan dan geregulariseerd worden naar 6% als de verklaring 111/3 alsnog wordt ingediend uiterlijk op het tijdstip van de voorlopige oplevering.

Maar ook hier voorziet de fiscus in een tolerantie. Naast de voormelde toegeving tot 30 juni 2024 aanvaardt de fiscus dat voor verkopen op plan ook na 30 juni 2024 het verlaagd btw-tarief mag worden toegepast tot op het tijdstip van de voorlopige oplevering op voorwaarde dat de verklaring 111/3-2024 wordt ingediend uiterlijk op het tijdstip van de levering.

Om later toch discussies te vermijden blijft het wel aangeraden de verklaring 111/3-2024 in te dienen voordat de btw voor de eerste keer opeisbaar wordt (in principe voor de facturering van de eerste schijf voor de constructie).


Fisconetplus, circulaire nr. 2024/C/35, 22 mei 2024

Leaseconstructie jacht met zeer hoge eerste huurtermijn is misbruik

Nadat een Belgische particulier een overeenkomst heeft gesloten met een Nederlandse verkoper van een jacht, wordt beslist het jacht toch de verkopen aan een Franse leasingmaatschappij die het jacht vervolgens zal verhuren aan de Belgische particulier. Hoewel eerst voorzien was dat het jacht in Nederland aan de particuliere koper geleverd zou worden, werd het jacht vanuit Nederland naar Frankrijk gevaren (Duinkerke). Anderhalve maand later werd het jacht naar de jachthaven in Nieuwpoort gevaren wat de ligplaats zou blijven van het jacht voor de volgende jaren.

Volgens de fiscus is er sprake van misbruik omdat de leasingconstructie enkel werd opgezet om de Belgische btw op de aankoop te vermijden. Volgens de Belgische fiscus is er sprake van een afstandsverkoop aan de Belgische particulier waarop Belgische btw verschuldigd is. Die btw werd vermeden via de leasingconstructie. En die is enkel opgezet voor het btw-voordeel, niet om de aankoop te kunnen financieren.

De huurder betaalt de helft van de verkoopprijs aan de Nederlandse verkoper. Deze betaling werd toegerekend op de verkoopfactuur die de Nederlandse verkoper heeft uitgereikt aan de Franse leasingmaatschappij. De leasingovereenkomst voorziet in een verhoogde eerste verhuurtermijn (260.000 euro + 110.000 euro waarborg) en vervolgens kleine maandelijkse afbetalingen voor de resterende looptijd (143 x 1.300 euro).

Ook werd er door een advocaat een brief opgesteld over het te volgen pad om het jacht te kunnen verkopen zonder btw.

De rechtbank bevestigt dat om van misbruik te kunnen spreken, er twee voorwaarden vervuld moeten zijn:

  • Objectief criterium: het bekomen van een belastingvoordeel dat in strijd is met het doel van de btw-regeling – het verkrijgen van rechten of voordelen die objectief gezien niet bedoeld zijn voor de betrokken omstandigheden;
  • Subjectief criterium: het verkrijgen van dat voordeel is het wezenlijk doel van de operatie – de vaststelling dat er geen andere (economische) verklaring voor de activiteit is dan het verkrijgen van een belastingvoordeel.

Voor de rechtbank is het op basis van voormelde feiten duidelijk dat aan deze voorwaarden is voldaan.

De fiscus had in deze zaak ook de zevenjarige verjaringstermijn ingeroepen op basis van het verkrijgen van bewijskrachtige gegevens dat er belastbare handelingen niet zouden zijn aangegeven. Volgens de btw-plichtige kan dat enkel als er een wetsregel is geschonden, wat bij misbruik niet het geval is. Maar voor de rechtbank is het voldoende dat de afstandsverkoop als dusdanig niet werd aangeven om de zevenjarige verjaringstermijn te kunnen toepassen.


Rb. Antwerpen, rolnr. 22/1571/A, 20 oktober 2023

Geen 6% voor bijbouw paviljoen dat onafhankelijk van het oude gebouw kan functioneren

Voor de toepassing van het verlaagd tarief voor verbouwingen van privéwoningen (rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij KB 20), moeten onder meer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • de handelingen moeten de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben;
  • de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die, na de uitvoering ervan, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk, als privéwoning wordt gebruikt.

Een bestaande woning die al minstens 10 jaar in gebruik is, wordt uitgebreid door de bouw van een paviljoen van twee verdiepingen (kelder en gelijkvloers). Er werd geen afzonderlijk KI toegekend aan dat paviljoen, wel verhoogde het KI van de bestaande woning met 29%.

Volgens de bouwheer ging het dan ook om een uitbreiding van een woning waarvan de werken terecht werden gefactureerd met toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief. De fiscus vindt echter dat het om een nieuw gebouw gaat waarop 21% btw van toepassing is. Bovendien zou de vrouw die aanbouw in hoofdzaak gebruiken voor de uitoefening van beroepsactiviteiten waardoor het verlaagd btw-tarief sowieso niet van toepassing is. Maar volgens de bouwheer gaat het enkel om één kamer in de aanbouw die zijn vrouw sporadisch gebruikt om yogalessen te geven.

Als een gebouw wordt uitgebreid, dan aanvaardt de fiscus dat het om een verbouwing gaat als de oude oppervlakte na de werken nog betekenisvol is, wat inhoudt dat die oude behouden oppervlakte meer dan de helft moet bedragen van de totale oppervlakte na de verbouwing, en de uitbreiding niet onafhankelijk van de het oude gedeelte kan functioneren en er één geheel mee vormt. Het is niet noodzakelijk dat het nieuwe gedeelte zich onder hetzelfde dak bevindt als het oude gedeelte.

Het staat vast dat het bijgebouwde paviljoen een eigen keuken, sanitaire voorzieningen (douche en wc) en toegangsdeur heeft, los van het bestaande gebouw. Die deur staat in directe verbinding met de openbare weg via een toegangsweg en is voorzien van een parlofoon. Tussen het paviljoen en het oude gebouw werd een terras aangelegd. Op het kelderniveau zijn de twee delen wel met elkaar verboden via een deur.

Volgens de rechtbank bevat het nieuwe paviljoen alle elementen die nodig zijn om zelfstandig te kunnen functioneren. Dat de twee gebouwen een gemeenschappelijk terras en verwarmingsketel hebben en verbonden zijn door gemeenschappelijke water- en elektriciteitsmeters, verandert niets aan die vaststelling.

De rechtbank staat wel toe dat de vervanging van de verwarmingsketel en de aanleg van het terras voor een deel (op basis van de verhoudging tussen de oppervlakten van de beide gebouwen) als verbouwing van de oude woning kan worden beschouwd waarop het verlaagd btw-tarief van 6% kan worden toegepast.

De nieuwe garage die volledig gelegen is in het nieuwe paviljoen kan niet als een verbouwing of uitbreiding van de bestaande woning worden aanzien.

De rechtbank bevestigt ook nog de door de fiscus opgelegde boete van 10%.

Tegen dit vonnis is beroep aangetekend.


Rb. Brussel, rolnr. 2021/2894/A, 31 mei 2023

6% afbraak en heropbouw ook bij behoud van gemene muren

In de 32 bij KB vastgelegde steden die een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van hun stedelijk beleid, geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen. Het zijn enkel de afbraak- en heroprichtingswerken die aan de bouwheer gefactureerd worden, die dit verlaagd tarief kunnen genieten (rubriek XXXVII tabel A KB 20).

Eén van de voorwaarden voor dit verlaagd btw-tarief is dat het gebouw in principe volledig moet worden afgebroken.

Aan de rulingcommissie werd een dossier voorgelegd waar een ingesloten gebouw volledig ontmanteld wordt, maar waar de gemene muren met de aanpalende woningen behouden blijven en ook een kelder (10% van de oppervlakte) behouden blijft omdat de afbraak ervan een risico inhoudt voor de aanpalende woningen. De funderingen onder de gemene muren hebben geen functie voor de heropbouw. Daarvoor zal een stalen constructie van de voor- naar de achtergevel geplaatst worden.

In dit geval kunnen de uitgevoerde werken volgens de rulingcommissie gelijkgesteld worden met de afbraak en heropbouw van een gebouw zodat deze werken het voormeld verlaagd btw-tarief kunnen genieten.


Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2023.0753, 12 december 2023

Circulaire over 6% btw op afbraak en heropbouw vanaf 1 januari 2024

De tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen die liep tot 31 december 2023, werd niet verlengd. Maar vanaf 1 januari 2024 werd de permanente btw-verlaging voor afbraak en heropbouw in de 32 bij KB opgesomde steden, die enkel geldt voor de afbraak- en heroprichtingswerken zelf en niet voor de verkoop van na afbraak heropgerichte woningen (de huidige rubriek XXXVII tabel A KB 20), uitgebreid naar het hele Belgische grondgebied, maar enkel als de zogenaamde sociale voorwaarden vervuld zijn: enige en hoofdzakelijke eigen woning van maximum 200 m² met domiciliëringsvereiste voor de bouwheer, of verhuur op lange termijn aan of via een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting (Programmawet dd. 22.12.2023).

Die wijzigingen komen er dus op neer dat vanaf 2024:

  • dit verlaagd btw-tarief niet meer toegepast kan worden op de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen;
  • ook in de 32 steden de sociale voorwaarden vervuld moeten zijn om het verlaagd btw-tarief te kunnen genieten.

In beide gevallen voorziet de wetgever wel in twee overgangsregelingen die tot eind 2025 lopen.

De fiscus publiceert nu een circulaire die de nieuwe regeling van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw van privéwoningen toelicht. Die commentaar verwijst grotendeels naar de reeds bestaande circulaire 2021/C/18 van 25 februari 2021 over de voorwaarden van de tijdelijke btw-verlaging die overgenomen zijn in de uitgebreide permanente verlaging in heel België, maar bevat ook enkele nieuwe of aangepaste standpunten.


Verband tussen afbraak en heropbouw

Eén van de voorwaarden voor het verlaagd btw-tarief is dat de afbraak moet gebeuren met het oog op de heroprichting van een woning. Er moet dus een verband aangetoond worden tussen de afbraak en de heropbouw. De eerdere circulaire stelde hierover dat hieraan geen criterium inzake tijdsverloop kan worden verbonden. Die bepaling wordt ook hernomen in de nieuwe circulaire. Maar daarin stelt de fiscus nu ook dat er geen verband is tussen de afbraak en de heropbouw als de afbraak van het oorspronkelijke gebouw dermate veel vroeger heeft plaatsgevonden dan de werkzaamheden inzake heropbouw (en dat ongeacht welke personen bij de verschillende fasen van de werkzaamheden betrokken waren) zodat niet kan worden gesproken van eenheid van opzet of van een totaalproject. Hiermee herneemt de nieuwe circulaire de tekst uit de Memorie van Toelichting bij de Programmawet van 28 december 2023.

Die Memorie werd na advies van de Raad van State nog aangevuld met de melding dat er geen sprake van is om de periode tussen deze twee materiële gebeurtenissen tot een absoluut criterium te verheffen. Ook die passage wordt nu hernomen in de circulaire, net als de volgende: de administratie zal zich baseren op een geheel van objectieve elementen die aantonen dat er op het tijdstip van de afbraak van het oorspronkelijke gebouw geen voornemen bestond om er een woning herop te bouwen die voldeed aan de criteria voor toepassing van het verlaagde btw-tarief. Dat er een dermate lange periode is verstreken tussen de afbraak en de heropbouw, kan een bijkomend element vormen dat het ontbreken bevestigt van het noodzakelijke nauwe verband tussen de aanvankelijke afbraak van het gebouw, in tempore non suspecto, en de heropbouw, op hetzelfde perceel. Dat tijdsverloop op zich, los van enige andere omstandigheid, zal in principe niet volstaan om de toepassing van het verlaagde btw-tarief op deze handelingen uit te sluiten.


Afbraak van een gebouw

In principe is voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief vereist dat het bestaande gebouw volledig wordt gesloopt. Maar de fiscus aanvaardt het verlaagd btw-tarief ook als er sprake is van een ingrijpende verbouwing van een oud gebouw waarbij de werken ingevolge afbraak niet meer op een relevante wijze steunen op de oude dragende muren en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw (zodat deze verbouwing niet in aanmerking komt voor het verlaagd btw-tarief bij renovatie – zie rubriek XXXI tabel A KB 20). Ook dit standpunt werd al in de eerdere circulaire opgenomen.

De fiscus voegt daar in zijn nieuwe circulaire nu aan toe dat het bovendien niet mogelijk is om voor eenzelfde gebouw het verlaagd btw-tarief inzake renovatie te combineren met het verlaagd btw-tarief inzake afbraak en heropbouw. En voor een gebouw dat bestaat uit meerdere woon- en/of commerciële eenheden verduidelijkt hij nog dat deze tolerantie enkel kan worden toegepast als:

  • alle al dan niet wooneenheden van het gebouw na de uitgevoerde afbraakwerken niet meer op relevante wijze steunen op de oude dragende muren (inzonderheid de buitenmuren) en, meer algemeen, op de wezenlijke structuur van het bestaand gebouw;
  • en het merendeel van de oude dragende muren van het gebouw als geheel is gesloopt.

Dat betekent dus dat het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw niet kan worden ingeroepen van zodra op één of meerdere wooneenheden binnen het gebouw het verlaagd btw-tarief van 6% voor renovatie (rubriek XXXI tabel A KB 20) van toepassing is en/of er sprake is van afzonderlijke commerciële ruimten in het gebouw die nog op relevante wijze steunen op oude dragende muren.

In het geval van een renovatie in plaats van afbraak en heropbouw, gebeurt de beoordeling of er sprake is van verbouwing of vernieuwbouw per wooneenheid.


De specifieke sociale voorwaarden

Het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw geldt enkel als de heropbouw

  • de enige en hoofdzakelijk eigen woning is met een bewoonbare oppervlakte van maximum 200m² waar de bouwheer zonder uitstel zijn domicilie zal nemen tot minstens 31 december van het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de eerste ingebruikneming;
  • of een woning is bestemd voor langdurige verhuur in het kader van sociaal beleid (aan of via een sociaal verhuurkantoor of een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting).

De fiscus wijzigt niets aan de invulling van deze sociale voorwaarden en verwijst hiervoor integraal naar de eerdere circulaire 2021/C/18 van 25 februari 2021. Als de heropbouw een assistentiewoning is, dan is er ook sprake van eigen woning als de bouwheer zijn assistentiewoning bij de oprichting ervan ter beschikking stelt van een beheersinstantie (exploitant van de groep van assistentiewoningen waarvan de bejaardenflat deel uitmaakt) en die woning zelf (in de hoedanigheid van bejaarde) voor het eerst in gebruik neemt in uitvoering van de overeenkomst die hij sluit met de beheersinstantie over het genotsrecht van de assistentiewoning en de hieraan gekoppelde zorg- en dienstverlening (cirkelverhuur van de assistentiewoning).

De geconventioneerde verhuur (Vlaamse regeling) is geen vorm van huisvesting in het kader van het sociaal beleid in de zin van KB 20 en komt dus niet aanmerking (wat wel het geval kan zijn voor de uitbreiding van dit verlaagd btw-tarief die op 1 juni 2024 in werking zou moeten treden).

Werk in onroerende staat of levering

Nu de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen sinds 1 januari 2024 niet langer kunnen genieten van het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw, zouden btw-plichtigen geneigd kunnen zijn deze verkopen contractueel in te kleden als een werk in onroerende staat (dienstverlening). De fiscus wijst erop dat na onderzoek de herkwalificatie van de handeling en/of misbruik in de zin van artikel 1, § 10 Wbtw kan worden ingeroepen (zie ook beslissing nr. E.T.120.125 dd. 13.05.2014).


Overgangsregeling in de 32 steden

Tot eind 2023 is het voor het verlaagd btw-tarief op afbraak en heropbouw in de 32 bij KB vastgelegde steden niet vereist dat aan de hiervoor vermelde sociale voorwaarden is voldaan. Het volstond dat de heropgerichte woning zich in één van die steden bevindt. Maar vanaf 1 januari 2024 moet ook hier aan de sociale voorwaarden voldaan zijn.

De wetgever voorziet in een overgangsregeling waarbij de projecten van afbraak en heropbouw in die 32 steden ook in 2024 het verlaagd btw-tarief kunnen blijven genieten zonder dat aan die sociale voorwaarden moet worden voldaan, op voorwaarde dat de omgevingsvergunning uiterlijk eind 2023 is aangevraagd. Er moet geen nieuwe verklaring nr. 111.4-2024 ingediend worden als deze al vóór 1 januari 2024 is ingediend.

Als zo’n project toch voldoet aan de sociale voorwaarde, dan kunnen de werken ook in 2025 verder blijven genieten van het verlaagd btw-tarief. Er moet dan wel uiterlijk op 31 maart 2025 een verklaring nr. 111.1-2024 of 111.2-2024 met de nodige bijlagen worden ingediend en een afschrift ervan moet aan de dienstverrichter(s) worden bezorgd. Behoudens in geval van overmacht of materiële fout, kan het verlaagd btw-tarief niet toegepast worden als die verklaring niet is ingediend. En wordt ze pas ingediend na 31 maart 2025, dan zal het verlaagd btw-tarief enkel gelden voor de btw die opeisbaar wordt vanaf het indienen van die verklaring.

Als binnen de opgelegde termijn (vijf of vijftien jaar naargelang het geval) niet langer alle voorwaarden vervuld zijn, dan moet enkel het vanaf 2025 genoten btw-voordeel pro rata voor de nog niet verstreken jaren terugbetaald worden.


Overgangsregeling voor verkopen van na afbraak heropgerichte woningen

Sinds 1 januari 2024 vallen de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen niet langer onder het verlaagd btw-tarief voor afbraak en heropbouw. Ook hier voert de wetgever een overgangsregeling in waarbij die verkopen tot eind 2024 het verlaagd btw-tarief toch kunnen genieten, op voorwaarde dat de omgevingsvergunning uiterlijk op 30 juni 2023 werd ingediend.

Om van deze overgangsregeling gebruik te kunnen maken is ook nog vereist dat er een (nieuwe) verklaring nr. 111.3-2024 wordt ingediend, en dit voordat de btw opeisbaar wordt, of bij een verkoop op plan, voordat het belastbare feit zich voordoet (voorlopige oplevering). Voor de lopende projecten aanvaardt de fiscus dat deze verklaring wordt ingediend uiterlijk op 31 mei 2024 zonder het voordeel van het verlaagd btw-tarief voorafgaand aan die indiening te verliezen. Tot de datum van indiening moeten de facturen, de verkoopovereenkomsten of de authentieke akte verwijzen naar de eerdere vóór 1 januari 2024 ingediende verklaring nr. 111.3.

De fiscus benadrukt nogmaals, nadat de minister dit ook al had geantwoord (vraag 1711 dd. 05.10.2023), dat de koper die met het verlaagd btw-tarief een heropgerichte woning aanschaft, dat verlaagd btw-tarief niet kan genieten voor de afwerkingswerken die hij na de aankoop nog laat uitvoeren.


Aanpassing van of nieuwe omgevingsvergunning

Beide voormelde overgangsregelingen zijn afhankelijk van het indienen van de omgevingsvergunning naar gelang het geval uiterlijk op 30 juni 2023 of uiterlijk op 31 december 2023. Nu gebeurt het wel eens dat de ingediende vergunningsaanvraag gewijzigd of aangepast wordt of dat er ingevolge een afkeuring een nieuwe vergunning wordt aangevraagd.

In dat laatste geval wordt enkel rekening gehouden met de datum waarop de nieuwe aanvraag werd ingediend. Dat is ook zo als voor hetzelfde project waarvoor een vergunning werd toegekend, alsnog een nieuwe vergunningsaanvraag werd ingediend.

Werd de aanvraag voor een omgevingsvergunning aangepast tijdens de procedure, dan moet de beschrijving van de herop te bouwen woning(en) in de oorspronkelijke aanvraag vergeleken worden met de beschrijving ervan in de wijzigende aanvraag.

De fiscus zal in elk geval de datum van indiening van de eerste aanvraag niet weerhouden, en zich dus baseren op de datum van indiening van de wijzigende aanvraag, als de wijzigingen betrekking hebben op:

  • een samenvoeging of splitsen van percelen;
  • een bestemmingswijziging van het herop te richten gebouw, wat per gebouw (niet per wooneenheid) wordt beoordeeld;
  • het aantal voorziene wooneenheden in het project (bijv. door de toevoeging van een verdieping voor een bijkomend appartement), wat opnieuw per gebouw (en niet per wooneenheid) wordt beoordeeld.

De fiscus benadrukt dat voormelde opsomming niet limitatief is.


Toegevingen met betrekking tot noodweer

Eind 2021 voerde de fiscus ook nog drie toleranties in voor woningen die getroffen waren door het noodweer van juni en juli 2021.

De tijdelijke tolerantie dat het verlaagd btw-tarief van 6% kan worden toegepast op de wederopbouw van een privéwoning waarvan de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw door dat noodweer zijn aangetast, zelfs als er aan de basis geen sprake is van een afbraak- en heropbouwproject, wordt definitief en zal niet langer beperkt zijn tot het noodweer van de zomer van 2021, noch tot de zones die door de bevoegde overheid werden erkend als getroffen door die ramp.

Zo zal de (gedeeltelijke) heropbouw van een woning die door uitzonderlijke weersomstandigheden schade heeft opgelopen aan de wezenlijke elementen van haar structuur, het verlaagd btw-tarief kunnen genieten, zonder dat er sprake moet zijn van een ramp.

De twee andere toleranties blijven beperkt in de tijd en de ruimte, dus tot 31 december 2023, of tot eind 2024 als één van voormelde overgangsregelingen van toepassing is, en tot de projecten als gevolg van het noodweer van juni en juli 2021 die gelegen zijn in één van de gemeenten die door de overheid erkend zijn als getroffen door die ramp.

Het gaat hier om de tolerantie waarbij de persoon die de woning heropbouwt niet dezelfde is als de persoon die de afbraakwerken liet uitvoeren en de tolerantie waarbij de heropbouw op een ander perceel gebeurt omdat er op het getroffen perceel niet meer gebouwd mag worden als gevolg van een beslissing van de bevoegde overheid.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/30, 26 april 2024

Doorrekening autokosten: fiscus houdt vast aan dubbele aftrekbeperking

Voor de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van autovoertuigen bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg, en ook voor de goederen en diensten met betrekking tot die voertuigen, mag de btw-aftrek in geen geval hoger zijn dan 50% van de betaalde btw (artikel 45, § 2, 1ste lid Wbtw).

Die beperking is niet van toepassing op voertuigen opgesomd in artikel 45, § 2, 2de lid Wbtw.

Nog eens gevraagd naar bij wie deze aftrekbeperking van toepassing is in het geval autokosten worden doorgerekend los van enige hoofdhandeling, bevestigt de minister het reeds gekende administratieve standpunt dat zowel de btw-plichtige die de kost gemaakt heeft en doorrekent, als de btw-plichtige aan wie de kost wordt doorgerekend, voormelde 50%-aftrekbeperking moeten toepassen, tenzij de doorrekening betrekking heeft op een van de voertuigen bedoeld in artikel 45, § 2, 2de lid Wbtw waarop deze aftrekbeperking niet van toepassing is.

Dat laatste is onder meer het geval voor de voertuigen die zijn bestemd om te worden verkocht door een btw-plichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verkoop van autovoertuigen (artikel 45, § 2, 2de lid, h) Wbtw). De minister verduidelijkt dat op basis van deze uitzondering de 50%-aftrekbeperking niet van toepassing is op de goederen en diensten die worden verstrekt aan professionelen uit de automobielsector die ze gebruiken in het kader van een activiteit die bestaat in de verkoop van reserveonderdelen of in het kader van het onderhoud of de herstelling van autovoertuigen.

Wat de uitzondering betreft op 50%-aftrekbeperking voor de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een btw-plichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie (artikel 45, § 2, 2de lid, i) Wbtw), verwijst de minister naar de beslissing nr. E.T.113.611 van 7 november 2007 waarin de administratie stelt dat deze aftrekbeperking niet van toepassing is als de btw-plichtige geregeld autovoertuigen ter beschikking stelt van verbonden ondernemingen. Maar de minister gaat niet verder in op de problematiek vanaf wanneer er sprake is van een geregelde terbeschikkingstelling van autovoertuigen.


Vr. & Antw. Kamer, 2023-2024, 55-130, 29 februari 2024, vraag nr. 1832, W. Vermeersch, 9 januari 2024

Verhuur raamruimte voor prostitutie is vrijgestelde onroerende verhuur

Een btw-plichtige stelt de verhuur van raamruimten voor prostitutie vrij van btw op basis van artikel 44, § 3, 2° Wbtw. Volgens de fiscus ten onrechte en is het aan de btw-plichtige om aan te tonen dat hij de btw-vrijstelling terecht heeft toegepast.

Het hof van beroep (Gent dd. 17.05.2022) gaf de btw-plichtige gelijk. De verhuur van een onroerend goed wordt gekenmerkt door een betrekkelijk passieve activiteit van de verhuurder, die enkel verband houdt met het tijdsverloop en geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert.

Uit het dossier bleek dat de sekswerkers de gelden voor hun werk autonoom inden en dat de btw-plichtige hierop geen commissie kreeg. Bij het plaatsbezoek werd niet vastgesteld dat de btw-plichtige nog andere diensten verstrekte (zoals het schenken van dranken). Tijdens de huurperiode van 8 uur had de betrokken sekswerker exclusief recht van genot en vrije toegang tot de ruimtes wanneer hij/zij dat wenste.

De fiscus tekende Cassatieberoep aan. Maar Cassatie bevestigt de uitspraak van het hof van beroep dat voldoende gemotiveerd heeft waarom er sprake is van een vrijstelde onroerende verhuur.

Dat de huurder het gedeelte van het gebouw enkel kan en mag gebruiken voor het verrichten van welbepaalde diensten, is volgens het Hof geen belemmering voor een vrijgestelde onroerende verhuur.


Cassatie, rolnr. F.22.0158.N, 22 februari 2024