6% btw afbraak en heropbouw – nieuwe formulieren 111 beschikbaar

De nieuwe formulieren 111 – versie 1 juli 2025, die nodig zijn voor de toepassing van de 6% btw op afbraak en heropbouw onder de regeling ingevoerd via de Programmawet van 18 juli 2025, zijn nu beschikbaar op MyMinfin.

De ontbrekende formulieren moeten zo snel mogelijk en uiterlijk op 31 januari 2026 worden ingediend.

  • Aanmelden bij MyMinfin met eID of itsme®.
  • Klik op het tabblad ‘Mijn interacties’.
  • Klik op ‘Een formulier invullen’. Het venster ‘Zoeken’ verschijnt.
  • Kies ‘Btw’ in het veld ‘Thema’ en klik op ‘Zoeken’. Een lijst met documenten verschijnt in het venster ‘Resultaten’.
  • Klik op het betrokken formulier:
    • 111_1-01/07/2025: Afbraak en heropbouw (eigen woning)
    • 111_2-01/07/2025: Afbraak en heropbouw (verhuur sociale aard)
    • 111_3-01/07/2025: Afbraak en heropbouw (levering)
    • 111_5 -01/07/2025: Afbraak en heropbouw (woning bestemd voor langdurende privéverhuur)
  • Klik op ‘Het formulier tonen’.
  • Vul het formulier in.
  • Klik op ‘Verzend’.

In het tabblad ‘Mijn documenten’ in MyMinfin vind je dan de ontvangstmelding.


FOD Financiën, nieuwsbericht, 12 november 2025

Btw verschuldigd op pro bono diensten betaald door de in het ongelijk gestelde partij

Een in Bulgarije voor btw geregistreerde advocaat verleende gratis rechtsbijstand (vertegenwoordiging en bijstand) aan een cliënt die op basis van de Bulgaarse wetgeving in aanmerking kwam voor kosteloze bijstand waarbij als de cliënt de procedure wint, de in het ongelijk gestelde wederpartij verplicht is om een door de rechter vastgesteld honorarium (de wetgeving voorziet in een minimumbedrag dat moet worden toegekend) aan de advocaat van de winnende partij te betalen.

Bij de toekenning van het honorarium aan de betrokken advocaat hield de rechter geen rekening met btw waarop de advocaat aan de rechter vraagt om ook de btw bovenop het vastgestelde bedrag toe te kennen. Maar de rechter twijfelt of de toegekende vergoeding wel aan btw is onderworpen. Kan voormelde dienst beschouwd worden als zijnde verricht ten bezwarende titel?

Het Hof herhaalt haar rechtspraak dat een dienst maar aan btw onderworpen kan zijn als die ten bezwarende titel wordt verricht door een btw-plichtige (artikel 2, lid 1, c) btw-richtlijn). Om van een dienst ‘ten bezwarende titel’ te kunnen spreken, moet er een rechtstreeks verband bestaan tussen de verrichte dienst en een werkelijk door de btw-plichtige ontvangen tegenprestatie. Dat is het geval als er tussen de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld.

Volgens het Hof is dit rechtstreeks verband hier aanwezig en komt het voort uit zowel de overeenkomst als de wet. Enerzijds hebben de advocaat en zijn cliënt een overeenkomst gesloten voor het verrichten van een dienst inzake juridische bijstand en anderzijds moet de tegenpartij van de cliënt, omdat die in het ongelijk is gesteld, volgens de Bulgaarse wetgeving aan de advocaat een honorarium betalen waarvan het bedrag is vastgesteld aan de hand van de wettelijke regeling, uitgaande van de minimumbedragen voor advocatenhonoraria.

Voor het bestaan van dit directe verband is niet vereist dat de tegenprestatie rechtstreeks door de afnemer van de dienst (de cliënt) wordt voldaan. De vergoeding mag ook door een derde worden betaald.

Dit rechtstreeks verband wordt evenmin verbroken doordat het honorarium onzeker zou zijn omdat het enkel wordt toegekend als de tegenpartij in het ongelijk wordt gesteld en er geen garantie is op het slagen van de gerechtelijke procedure. Als ze worden toegekend, dan vormen ze wel degelijk de tegenprestatie voor de dienst van de advocaat.

De rechtspraak over de situatie waar een passant vrijwillig geld geeft aan een straatmuzikant (zaak Tolsma, C-16/93 dd. 03.03.1994) of een btw-plichtige die prijzengeld wint door met een paard deel te nemen aan een wedstrijd (zaak Bastova, C-432/15 dd. 10.11.2016) zijn hier niet relevant.


Dictum van het Hof

Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de vertegenwoordiging in rechte van een partij door een advocaat, in omstandigheden waarin deze dienst gratis wordt verleend, maar de wetgeving van de betrokken lidstaat bepaalt dat indien de wederpartij wordt verwezen in de kosten, deze ook wordt gelast die advocaat honoraria te betalen waarvan die wetgeving het bedrag bepaalt, een verrichting van diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormt.

HvJ, C-744/23, T.P.T., 23 oktober 2025

Klantenseminarie december 2025

Beste abonnees,

Jullie kunnen nu inschrijven voor ons klantenseminarie van december 2025. Dat gaat door op de volgende tijdstippen en locaties:

  • maandag 1 december 2025 van 16h tot 19h in Langdorp – Sparrenhof (Elsleukenstraat 28);
  • dinsdag 2 december 2025 van 16h tot 19h in Bachte-Maria-Leerne – Brasserie De Sterre (Ooidonkdreef 16);
  • woensdag 10 december 2025 van 16h tot 19h in Malle – Café De Trappisten (Antwerpsesteenweg 487) – het aantal deelnemers is beperkt tot 50.

Tijdens het seminarie worden onder meer behandeld:

  • nieuwe btw-regels voor kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten – margeregeling;
  • nieuwe regels voor virtueel bijwonen van seminaries en evenementen;
  • update afbraak- en heropbouw – regeling vanaf 1 juli 2025;
  • de ‘peppol’-factuur vanaf 2026: stand van zaken;
  • transfer pricing en btw – rechtspraak van het Europese Hof;
  • btw-plicht voor verkoop zelf opgewekte stroom;
  • btw-aftrek op voor btw-verhuur bestemd jacht, mobilhome, appartement dat ook deels privé wordt gebruikt;

Zoals steeds is het klantenseminarie gratis voor één persoon per abonnee. Bijkomende inschrijvingen aan 75 euro per persoon, exclusief btw. Voor de opleiding worden ITAA-attesten uitgereikt.

Klik hier voor het inschrijvingsformulier en tot binnenkort op één van de locaties.

Wetsontwerp voorziet wijzigingen btw-regels voor online deelname evenementen en voor verkopen van kunst, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten

De regering heeft een wetsontwerp ingediend dat:

  • de plaatsbepaling voor virtueel bijgewoonde evenementen en activiteiten verlegt naar de plaats waar de afnemer is gevestigd;
  • de margeregeling beperkt voor de door wederverkopers verrichte verkopen van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten;
  • een algemene btw-verlaging naar 6% voorziet voor de leveringen, invoeren en intracommunautaire verwervingen van deze goederen

De eerste twee maatregelen vloeien voort uit de verplichte gedeeltelijke omzetting in het Wbtw van de richtlijn 2022/542 inzake de hervorming van de btw-tarieven. Die voorziet, naast de mogelijkheid voor de lidstaten om voor bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden verlaagde btw-tarieven in te voeren, in de verplichting om met ingang van 1 januari 2025 aanpassingen door te voeren aan de regels voor de plaats van de dienst met betrekking tot evenementen die virtueel worden bijgewoond en de toepassing van de margereling op de wederverkoop van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten. België is die verplichtingen niet tijdig nagekomen. En omdat het dus niet tijdig aan de Commissie de volledige implementatie van deze richtlijn kon communiceren, startte deze laatste een ingebrekestellingsprocedure op (inbreukprocedure INFR(2025)0004: formele kennisgeving  dd. 30.01.2025 en een met reden omkleed advies dd. 17.07.2025).

De derde maatregel wordt ingevoerd om te vermijden dat Belgische handelaars in kunstwerken, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten hun activiteiten zouden verhuizen naar lidstaten waar ze op de doorverkopen die niet onder de margeregeling plaatsvinden, een verlaagd btw-tarief kunnen toepassen.


Aanpassing winstmargeregeling en btw-tarief

Volgens voormelde richtlijn mogen de lidstaten vanaf 1 januari 2025 de margeregeling niet langer toestaan op de doorverkoop van kunstwerken, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten, als de wederverkoper die goederen zelf ingevoerd of aangekocht heeft met toepassing van het verlaagd btw-tarief.

Deze wijziging wordt in het Belgisch Btw-wetboek doorgevoerd in artikel 58, § 4, 4°, eerste lid, dat momenteel voorziet in de mogelijkheid voor wederverkopers om de margeregeling toe te passen op de wederverkopen van:

  • kunstwerken, voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten die ze zelf hebben ingevoerd (momenteel onderworpen aan 6%);
  • kunstvoorwerpen die aan hen zijn geleverd door de maker of diens rechthebbenden (momenteel onderworpen aan 6%);
  • van kunstvoorwerpen die aan hen zijn geleverd door een andere btw-plichtige dan een btw-plichtige wederverkoper (in principe onderworpen aan 6% omwille van de incidentele verkoop van kunst).

Van zodra de wet, als ze aangenomen wordt, in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd, zal de voormelde keuze voor de margeregeling enkel nog toegepast kunnen worden als bij die invoer of aankoop het verlaagd btw-tarief niet van toepassing is.

Om te vermijden dat Belgische wederverkopers van in hoofdzaak kunstwerken, maar ook van voorwerpen voor verzameling en antiquiteiten, hun activiteiten zouden verhuizen naar een lidstaat die op deze doorverkopen waarop de margeregeling niet van toepassing is, een verlaagd btw-tarief toestaat, wil de regering ook met ingang van de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad, het btw-tarief op de verkoop van deze goederen algemeen verlagen naar 6% (aanpassing rubriek XXI, § 1, tabel A KB 20).

In de huidige regeling geldt het verlaagd btw-tarief enkel voor de invoer van deze goederen, en voor de verkoop van kunstwerken door de maker of zijn rechthebbenden, of door een andere btw-plichtige dan een wederverkoper van kunst (incidentele verkoper van kunst). Onder de nieuwe regeling zal het verlaagd tarief van toepassing zijn op alle verkopen van deze goederen, tenzij de verkoper de margeregeling toepast. Dat betekent dat door toepassing van artikel 38bis Wbtw ook de intracommunautaire verwervingen en de invoeren van deze goederen het verlaagd btw-tarief zullen genieten.

De keuze voor de wederverkoper om op de doorverkoop de margeregeling toe te passen, zal in België dus zo goed als dode letter worden, aangezien hij op zijn invoeren en aankopen van deze goederen maar 6% btw zal moeten betalen.


Online bijwonen van evenementen

Zowel in het B2B- als in het B2C-verhaal vindt de dienst die bestaat uit het verlenen van toegang (en de ermee samenhangende diensten) tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen (zoals beurzen en tentoonstellingen) voor de btw plaats waar het evenement of de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt. Hieronder valt ook het verlenen van toegang tot een congres of een seminarie.

Deze plaatsbepalingsregels dateren van een tijd waarin de deelnemers fysiek aanwezig waren op het evenement. Maar de nieuwe realiteit (die werd versneld en versterkt door de coronacrisis) is dat tal van evenementen en activiteiten ondertussen niet meer fysiek maar virtueel worden gevolgd. Dat kan in real time (live streaming), of achteraf (streaming of terbeschikkingstelling). De aanknoping met de fysieke plaats waar het evenement doorgaat heeft voor de btw-heffing in dit geval geen zin. Daarom worden de plaatsbepalingsregels in geval van een ‘virtuele’ aanwezigheid aangepast naar de plaats waar de afnemer is gevestigd, en dit zowel voor het B2B- als het B2C-verhaal.

In een B2B-omgeving zal dergelijke dienst waarbij de afnemer het evenement virtueel volgt, volgens de B2B-hoofdregel (artikel 21, § 2 Wbtw), plaatsvinden waar de btw-plichtige afnemer de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd, of de plaats waar hij een vaste inrichting heeft als de dienst voor die inrichting werd verricht. Artikel 21, § 3, 3° Wbtw zal voorzien dat dergelijke dienst uitgesloten is van de afwijkende plaatsbepaling waar het evenement doorgaat.

In het B2C-verhaal wordt de plaatsbepaling voor virtueel bijgewoonde evenementen of activiteiten toegevoegd aan artikel 21bis, § 2, 5° Wbtw. Dergelijke diensten zullen voor btw plaatsvinden waar de niet-btw-plichtige afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaatsheeft.

Hoewel deze diensten in zowel een B2B- als een B2C-situtatie onderworpen kunnen worden aan de plaatsbepaling volgens het werkelijk gebruik, heeft de wetgever aangegeven niet de intentie te hebben om de diensten inzake virtuele toegang tot evenementen en activiteiten te onderwerpen aan de plaatsbepaling volgens het werkelijke gebruik.

Voor de wijziging van deze plaatsbepalingsregels voorziet het wetsontwerp ook in een inwerkingtreding op de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.


Kamer, 2024-2025, doc. 56-1077/001, 9 oktober 2025

Btw-ketting: verlenging overgangsperiode voor bepaalde maatregelen door uitstel verdere implementatie

Op 26 augustus 2025 liet de fiscus weten dat de verdere inwerkingtreding van de btw-ketting (zoals de invoering van de provisierekening btw, de afschaffing van de btw-rekening-courant en het gebruik van een nieuw rekeningnummer voor de gewone btw-betalingen), voorzien op 1 oktober 2025, voor onbepaalde duur wordt uitgesteld (klik hier voor het bericht dd. 26.08.2025).

De fiscus publiceert nu ook een circulaire met enkele verduidelijkingen van de gevolgen van dit uitstel.

In zijn circulaire 2025/C/6 van 27 januari 2025 voorzag de fiscus voor bepaalde onderdelen van de btw-ketting in een overgangsperiode tot 30 september 2025. Door het uitstel voor onbepaalde duur van de nog te implementeren maatregelen, wordt die overgangsperiode nu ook voor onbepaalde duur verlengd.

Dus zolang deze overgangsperiode loopt

  • moeten de gewone btw-betalingen uitgevoerd blijven worden op de rekening BE22 6792 0030 0047 – ‘Btw-ontvangsten’, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de gestructureerde mededeling die de administratie meedeelt op het ontvangstbewijs van de ingediende periodieke btw-aangifte;
  • hebben aanvragen in de btw-aangifte tot terugbetaling van het btw-tegoed betrekking op het volledige btw-tegoed (en niet enkel het tegoed dat uit de betrokken aangifte zou blijken – dus ook in een aangifte met een te betalen btw-saldo kan om teruggaaf worden gevraagd van een openstaand btw-tegoed);
  • blijft de vakantieregeling behouden – dus ook in 2026 als de vakantieperiode vóór de datum van het aflopen van de overgangsperiode ligt;
  • is er voor zowel kwartaal- als maandaangevers uitstel voor indiening en betaling tot de eerstvolgende werkdag als de wettelijke deadline een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is – eens de overgangsperiode afloopt zal die verlening enkel nog toegestaan worden voor maandaangevers;
  • wordt er geen boete opgelegd voor het laattijdig indienen van een btw-aangifte, als die wordt ingediend uiterlijk de 10de dag van de tweede maand volgend op de aangifteperiode.

De fiscus zal op zijn website communiceren over het aflopen van de overgangsperiode.


Fisconetplus, circulaire 2025/C/62, 1 oktober 2025

Verlies op gevaar btw-inkomsten bij niet gecorrigeerde facturen waar teveel btw werd aangerekend mag voor vereenvoudigde facturen geraamd worden

Een Oostenrijkse btw-plichtige die een binnenspeeltuin exploiteert, heeft uit zijn ontvangsten steeds 20% Oostenrijkse btw afgedragen. Na beseft te hebben dat in feite het verlaagd btw-tarief van 13% van toepassing is, vraagt de onderneming de 7% teveel afgedragen btw terug.

De Oostenrijkse fiscus weigert deze teruggaaf om twee redenen. Ten eerste had de onderneming voor de toegangsgelden kassabonnen (facturen voor een klein bedrag in de zin van § 11, lid 6, UStG 1994) uitgereikt waarop het btw-tarief was vermeld. En deze facturen heeft ze niet gecorrigeerd. Daarnaast werd de btw-last gedragen door de klanten, eindverbruikers die geen recht op btw-aftrek hebben. De btw-teruggaaf toestaan zou dan ook een ongerechtvaardigde verrijking in hoofde van de onderneming meebrengen.

Artikel 203 btw-richtlijn voorziet dat de btw is verschuldigd door eenieder die deze belasting op een factuur vermeldt. Op 8 december 2022 besliste het Europese Hof dat deze bepaling niet van toepassing is in het geval waar een btw-plichtige die een dienst heeft verricht en die op zijn factuur een btw-bedrag heeft vermeld dat is berekend op basis van een onjuist tarief, als het gevaar voor verlies van belastinginkomsten onbestaand is omdat de afnemers van die dienst uitsluitend eindverbruikers zijn die geen recht op aftrek van voorbelasting hebben (C-378/21 dd. 08.12.2022).

Op basis van deze uitspraak besliste het Bundesfinanzgericht dat de aanslag van de Oostenrijkse fiscus aangepast moest worden. Volgens de Duitse rechtbank werden de betrokken diensten bijna uitsluitend gebruikt door eindverbruikers die geen recht op btw-aftrek hebben. Maar die rechtbank schat dat voor 0,5% van de omzet er wel een risico is op verlies van belastinginkomsten. De Oostenrijkse fiscus is het hier niet mee eens en tekende beroep aan bij het Verwaltungsgerichtshof. Volgens de rechter van dit hof is de btw-plichtige gehouden alle aangerekende btw te voldoen omdat bij gebrek aan correctie van de facturen het gevaar voor verlies van belastinginkomsten niet tijdig en volledig is weggenomen.

Maar als  dit gevaar beoordeeld moet worden voor elke onjuiste factuur afzonderlijk, wat de conclusie was van de advocaat-generaal in de reeds aangehaalde zaak, dan wil die rechter van het Europese Hof te weten komen welke criteria hij moet hanteren om te bepalen voor welke facturen dat gevaar bestaat, eventueel gewoon op basis van een schatting zoals gedaan door het Bundesfinanzgericht. Daarbij benadrukt de rechter dat het niet duidelijk is wat moet worden verstaan onder het begrip ‘eindverbruikers die geen recht op aftrek van voorbelasting hebben’ in de zin van het aangehaalde arrest.

De toepassing van artikel 203 btw-richtlijn hangt zoals reeds gezegd af van het bestaan van het gevaar op verlies van belastinginkomsten. De beoordeling of dit gevaar bestaat, moet gebeuren op basis van een specifieke factuur en kan niet afhangen van de vraag of de betrokken diensten van de betrokken btw-plichtige niet alleen voor niet-btw-plichtigen, maar ook voor andere btw-plichtigen zijn verricht. Men moet dus nagaan of van voorbelasting kan doen gelden.

In dit geschil rijst ook de vraag of een btw-plichtige afnemer die in een bepaalde situatie geen recht op btw-aftrek heeft, als een ‘eindverbruiker zonder recht op aftrek’ moet worden beschouwd. Dat begrip moet volgens het Hof strikt worden uitgelegd. Het kan enkel gaan om niet-btw-plichtigen en niet om btw-plichtigen die een factuur waarop ten onrechte btw is vermeld, nog kunnen gebruiken om recht op aftrek uit te oefenen.

En in gevallen zoals deze waar het om vereenvoudigde facturen gaat, aanvaardt het Hof dat de fiscus of een rechterlijke instantie gebruik kan maken van een schatting om te bepalen voor welk aandeel van de facturen een btw-plichtige die ten onrechte (te veel) btw in rekening heeft gebracht, deze aangerekende btw ingevolge artikel 203 btw-richtlijn verschuldigd is. Maar bij die schatting moet rekening gehouden worden met alle relevante omstandigheden en de btw-plichtige moet de met deze methode verkregen uitkomst ter discussie kunnen stellen (met inachtneming van het beginsel van neutraliteit van de belasting, het evenredigheidsbeginsel en het recht van verweer).


Dictum van het Hof

  1. Artikel 203 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/1695 van de Raad van 6 november 2018, moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die een dienst heeft verricht en die op zijn factuur een bedrag aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) heeft vermeld dat is berekend op basis van een onjuist tarief, niet gehouden is tot voldoening van het gedeelte van de btw dat ten onrechte aan een niet-belastingplichtige is gefactureerd, zelfs indien deze belastingplichtige ook gelijksoortige diensten heeft verricht voor andere belastingplichtigen.
  2. Richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2018/1695, moet aldus moet worden uitgelegd dat enkel niet-belastingplichtigen moeten worden aangemerkt als „eindverbruikers die geen recht op aftrek van voorbelasting hebben” in de zin van het arrest van 8 december 2022, Finanzamt Österreich (Per vergissing aan eindgebruikers gefactureerde btw) (C‑378/21, EU:C:2022:968). Belastingplichtigen die in een bepaalde situatie geen recht op aftrek van voorbelasting hebben, vallen dus niet onder dit begrip.
  3. Richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2018/1695, moet aldus moet worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzet dat een belastingdienst of een nationale rechterlijke instantie wanneer er sprake is van vereenvoudigde facturen als bedoeld in artikel 238 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd, gebruik kan maken van een schatting om te bepalen voor welk aandeel van de facturen een belastingplichtige die ten onrechte btw in rekening heeft gebracht, overeenkomstig artikel 203 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd, btw verschuldigd is, op voorwaarde dat bij die schatting rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden en dat de belastingplichtige, met inachtneming van het beginsel van neutraliteit van de belasting, het evenredigheidsbeginsel en het recht van verweer, de met deze methode verkregen uitkomst ter discussie kan stellen.

HvJ, C-794/23, P., 1 augustus 2025

Verrekenprijs kan tegenprestatie voor een belastbare dienst zijn

De groep Arcomet is gespecialiseerd in de verhuur van hijskranen. Voor de intragroeptransacties hanteert de groep een transfer pricing-beleid volgens de OESO-richtlijnen, in het bijzonder de ‘Transactional Net Margin Method’ (TNMM). Op basis hiervan moest de Roemeense onderneming Arcomet Towercranes voor de jaren 2011, 2012 en 2013 een vergoeding betalen aan de Belgische groepsvennootschap Arcomet Service NV. De winstmarge van de Roemeense vennootschap oversteeg voor die jaren een bepaald percentage waardoor de Belgische vennootschap correctiefacturen stuurde om die overwinst terug te vorderen. Dit kaderde in een in januari 2012 gesloten overeenkomst waarbij beide partijen zich ertoe verbonden om een aantal prestaties ten behoeve van de andere partij te verrichten. De Belgische onderneming moet instaan voor het gros van de commerciële verantwoordelijkheden (zoals de strategie en de planning, de onderhandelingen over (raam)overeenkomsten met derde leveranciers, de onderhandelingen over de voorwaarden van de financieringsovereenkomsten, de engineering, de financiën, het centrale beheer van het wagenpark en het kwaliteits- en veiligheidsbeheer) en draagt de belangrijkste aan de economische activiteit verbonden risico’s. De Roemeense onderneming verbindt zich ertoe alle voor de uitoefening van haar activiteit noodzakelijke producten te kopen en in bezit te hebben, en verantwoordelijk te zijn voor de verkoop en de verhuur van deze producten alsmede voor de dienstverlening.

De Belgische vennootschap reikt de facturen voor de overwinst uit zonder btw. De Roemeense vennootschap verlegt in haar btw-aangifte Roemeense btw op deze aankoopfacturen, en brengt deze ook in aftrek. De Roemeense fiscus weigert deze aftrek omdat de Roemeense onderneming niet kon aantonen dat er daadwerkelijk diensten waren ontvangen of dat deze diensten werden gebruikt voor haar belastbare handelingen.

De Roemeense rechter die over dit geschil moet oordelen wil in eerste instantie van het Europese Hof antwoord op de vraag of een verrekenprijs binnen een concern, die wordt berekend op basis van de winstmarge van een werkmaatschappij, kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor een dienst die is onderworpen aan btw.


Dienst ten bezwarende titel

Het Hof herhaalt haar rechtspraak dat een dienst maar aan btw onderworpen kan zijn als die ten bezwarende titel wordt verricht door een btw-plichtige (artikel 2, lid 1, c) btw-richtlijn). Om van een dienst ‘ten bezwarende titel’ te kunnen spreken, moet er een rechtstreeks verband bestaan tussen de verrichte dienst en een werkelijk door de btw-plichtige ontvangen tegenprestatie. Dat is het geval als er tussen de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor een aan de ontvanger verleende individualiseerbare dienst.

Het is aan de Roemeense rechter om te oordelen of hiervan sprake is, maar het Hof mag op basis van de gegevens van het dossier aan die rechter nuttige aanwijzingen ten aanzien van het Unierecht verschaffen.

Voor het Hof is het duidelijk dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter en de ontvanger waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld. De door de Belgische onderneming ontvangen vergoedingen vormen de werkelijke tegenwaarde voor de door haar verrichte diensten die aan de Roemeense onderneming een concreet voordeel verschaffen omdat ze een invloed hadden op de winstmarge van de Roemeense onderneming door de besparingen die deze daardoor kon realiseren, dan wel vanwege de verbetering van de dienstverlening aan de eindafnemers.

Dat de vergoeding enkel dient om de winstmarge van de Roemeense onderneming volgens de OESO-richtlijnen aan te passen, verandert volgens het Hof niets aan die conclusie. Bij de beoordeling of een dienst ten bezwarende titel wordt verricht, moet rekening gehouden worden met alle feitelijke elementen en de economische en commerciële realiteit. Een verrekenprijs kan volgens het Hof wel degelijk de werkelijke tegenwaarde vormen voor een verrichte dienst.

Het Hof weerlegt ook dat de vergoeding onzeker zou zijn waardoor het rechtstreeks verband met de verrichte dienst wordt opgeheven. Het overeengekomen bedrag (de verrekenprijs) is weliswaar variabel en afhankelijk van het resultaat van de Roemeense onderneming, maar ze is niet vrijwillig of willekeurig, noch moeilijk kwantificeerbaar of onzeker. De berekening van de vergoeding is vooraf in de overeenkomst volgens nauwkeurige criteria vastgesteld, zodat die vergoeding als zodanig niet onzeker is. Deze situatie is niet te vergelijken met de situatie waar een passant vrijwillig geld geeft aan een straatmuzikant (zaak Tolsma, C-16/93 dd. 03.03.1994) of een btw-plichtige die prijzengeld wint door met een paard deel te nemen aan een wedstrijd (zaak Bastova, C-432/15 dd. 10.11.2016).

En dat de Belgische onderneming aan de Roemeense onderneming een vergoeding verschuldigd is als die laatste haar winstmarge onder een bepaald percentage blijft, doet volgens het Hof niet ter zake. Het geschil dat hier aan het Hof wordt voorgelegd heeft betrekking op de omgekeerde situatie die in de overeenkomst is vastgelegd.


Het recht op btw-aftrek

Als er inderdaad Roemeense btw verschuldigd is op het bedrag betaald aan de Belgische onderneming, mag de Roemeense onderneming deze btw dan aftrekken, ook al vermelden de facturen niets over de aard van de diensten, het aantal gepresteerde uren, het gebruikte personeel en materiaal en de berekeningsmethode voor de tarieven?

Het Hof herinnert aan haar rechtspraak dat als de fiscus over alle gegevens beschikt die nodig zijn om na te gaan of aan de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op btw-aftrek is voldaan, dan mag hij het recht op btw-aftrek niet weigeren enkel en alleen omdat een factuur niet aan enkele formele voorwaarden voldoet waarin de nationale wetgeving voorziet. Om aan de materiële voorwaarde te voldoen is het belangrijk dat de dienst waarvoor om btw-aftrek wordt verzocht, daadwerkelijk is verricht en in een later stadium door de btw-plichtige afnemer is gebruikt voor zijn eigen belaste handelingen. Of die dienst voor de afnemer noodzakelijk of opportuun is, is niet relevant.

Het is aan de Roemeense onderneming om de bewijzen voor te leggen die nodig zijn om te beoordelen of zij de betrokken diensten in een later stadium heeft gebruikt voor haar eigen belaste handelingen. De door de fiscus gevraagde bewijzen moeten noodzakelijk en evenredig zijn voor de beoordeling of aan de materiële voorwaarden voor het recht op aftrek is voldaan.


Dictum van het Hof

  1. Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat de vergoeding voor contractueel gespecificeerde concerndiensten die door een moedermaatschappij aan haar dochteronderneming worden verricht, die wordt berekend volgens een methode die wordt aanbevolen in de richtlijnen voor verrekenprijzen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en overeenkomt met het deel van de door die dochteronderneming behaalde winstmarge dat uitkomt boven 2,74 %, de tegenprestatie vormt voor een onder bezwarende titel verrichte dienst die binnen de werkingssfeer van de belasting over de toegevoegde waarde valt.
  2. De artikelen 168 en 178 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat de belastingdienst van een belastingplichtige die om aftrek van voorbelasting verzoekt, verlangt dat hij andere documenten dan de factuur overlegt om aan te tonen dat de op deze factuur vermelde diensten zijn verricht en dat deze diensten zijn gebruikt voor de belaste handelingen van deze belastingplichtige, voor zover de overlegging van die bewijzen daarvoor noodzakelijk en evenredig is.

HvJ, C-726/23, Arcomet Towercranes,  4 september 2025

Circulaire over nieuwe regeling afbraak en heropbouw

Met de Programmawet van 18 juli 2025 voert de regering terug het verlaagd btw-tarief van 6% in voor de verkopen van na afbraak heropgerichte voorwaarden. Deze regeling is van toepassing voor btw opeisbaar vanaf 1 juli 2025. De voorwaarden zijn nagenoeg dezelfde als die van de tijdelijke btw-verlaging die afliep op 31 december 2023, maar door overgangsregelingen in specifieke gevallen nog kon worden toegepast tot 30 juni 2025. Het verschil zit hem in hoofdzaak in de maximum bewoonbare oppervlakte die in de nieuwe regeling niet meer mag bedragen dan 175 m² (onder de tijdelijke regeling was dat maximum 200 m²) en de uitsluiting van het verlaagd btw-tarief van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van het specifieke gedeelte van een installatie voor centrale verwarming die werkt op fossiele brandstoffen. Verder versoepelt de wetgever de voorwaarde van ‘enige’ woning: dit wordt voor gebouwen in gebruik genomen op of na 1 juli 2025 bekeken per bouwheer of koper. Zo zal een zogenaamd verhinderend bezit van één van de partners, geen verhinderend bezit meer zijn voor de andere partner. Voor het verlaagd btw-tarief van 6% op de werken van afbraak en heropbouw zelf verricht voor de bouwheer, verandert er niets. De nieuwe regeling sluit naadloos aan op de vorige regeling. In deze situaties blijft de maximum bewoonbare oppervlakte, waar dit een voorwaarde is, 200m².


Retroactieve werking

De Programmawet van 18 juli 2025 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 juli 2025. Hoewel er geen terugwerkende kracht is gegeven aan die maatregelen, voorziet de wettekst zelf (§ 3, 1ste lid van rubriek XXXVII van de bijlage bij KB 20) dat het verlaagd btw-tarief geldt voor btw opeisbaar vanaf 1 juli 2025. Daarom voorziet de fiscus in een administratieve tolerantie voor de op de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen verschuldigde btw die opeisbaar wordt tussen 1 juli 2025 en 29 juli 2025. Die tolerantie was ook al aangekondigd in de circulaire 2025/C/44 van 10 juli 2025. De fiscus spreekt daar van een ‘proactieve’ toepassing van het verlaagd btw-tarief vanaf 1 juli 2025, maar dan moeten de verkoopovereenkomsten en/of de authentieke akten de volgende vermelding bevatten: “Toepassing van het btw-tarief van 6 % voor afbraak en heropbouw van een woning overeenkomstig rubriek XXXVII, § 3, tweede lid, 1°, (a), (b) of (c), van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 van 20.07.1970 inzake btw, zoals opgenomen in artikel 53 van de programmawet (document Kamer nr. 56 0909/001)”. Omdat de verklaring 111/3 versie 1 juli 2025 (waar die maximum bewoonbare oppervlakte 175 m² in plaats van 200 m² is) nog niet kan worden ingediend, moeten de verkoopovereenkomsten en/of de authentieke akten ook de volgende vermelding bevatten: “De verklaring zoals bedoeld in voormelde rubriek XXXVII, § 3 zal zonder uitstel worden ingediend via MyMinfin van zodra die mogelijkheid ter beschikking is.”


Welke handelingen vallen onder het verlaagd btw-tarief?

Het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw is vanaf 1 juli 2025 van toepassing op:

  • afbraak- en heroprichtingswerken voor de bouwheer natuurlijke persoon van de enige en hoofdzakelijk eigen woning met een maximum bewoonbare oppervlakte van niet meer dan 200 m² en domiciliëringsvereiste van 5 jaar;
  • afbraak- en heroprichtingswerken voor de bouwheer van een woning met een maximum bewoonbare oppervlakte van niet meer dan 200 m² die hij bestemt voor de langdurende rechtstreekse verhuur (minstens 15 jaar) aan een particulier die er zich domicilieert;
  • afbraak- en heroprichtingswerken voor de bouwheer van een woning die hij bestemt voor de langdurende sociale verhuur (minstens 15 jaar verhuur aan, of via een beheersmandaat, een sociaal verhuurkantoor, een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting of een andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon met sociaal oogmerk);
  • levering van (met inbegrip van zakelijke rechten) een na afbraak heropgerichte woning met bijhorend terrein die voor de koper de enige en hoofdzakelijk eigen woning is met een maximum bewoonbare oppervlakte van niet meer dan 175 m² en met domiciliëringsvereiste van 5 jaar;
  • levering van (met inbegrip van zakelijke rechten) een na afbraak heropgerichte woning met een maximum bewoonbare oppervlakte van niet meer dan 175 m² en met bijhorend terrein die de koper bestemt voor de langdurende rechtstreekse verhuur (minstens 15 jaar) aan een particulier die er zich domicilieert;
  • levering van (met inbegrip van zakelijke rechten) een na afbraak heropgerichte woning met bijhorend terrein die de koper bestemt voor de langdurende sociale verhuur (minstens 15 jaar verhuur aan, of via een beheersmandaat, een sociaal verhuurkantoor, een door de bevoegde overheid inzake sociaal huisvestingsbeleid erkende maatschappij voor sociale huisvesting of een andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon met sociaal oogmerk).

De algemene voorwaarden voor de verschillende situaties blijven onveranderd. Er moet nog altijd sprake zijn van:

  • afbraak van een gebouw met een significante omvang, desgevallend in verhouding tot de opgerichte woning(en) – de afbraak hoeft niet volledig te zijn zolang de heroprichting ingevolge de afbraak in wezen niet meer op een relevante wijze steunt op oude dragende muren en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw;
  • afbraak met het oog op heroprichting van een woning;
  • staan de heropgerichte woningen deels op eerdere niet bebouwde percelen, dan moeten ze minstens voor 50% staan op de oude bebouwde percelen waarop werd afgebroken.


Uitgesloten handelingen

Nieuw is dat het deel van de prijs dat betrekking heeft op de specifieke elementen van een installatie voor centrale verwarming die werkt op fossiele brandstoffen, van het verlaagd btw-tarief is uitgesloten (klik hier voor meer info, zoals welke elementen en hoe de uitsplitsing van de prijs te maken). Dit geldt zowel bij afbraak- en heroprichtingswerken verricht voor de bouwheer, als bij de levering van een na afbraak heropgerichte woning.

De andere uitsluitingen waren ook al onder de vorige regeling van toepassing:

  • de werken die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen (enkel bij werken uitgevoerd voor de bouwheer – bij verkopen zijn deze elementen mee in de verkoopprijs onderworpen aan het verlaagd btw-tarief);
  • gehele of gedeeltelijke reiniging van een woning (ook enkel bij werken uitgevoerd voor de bouwheer);
  • werken met betrekking tot zwembaden, sauna’s, midgetgolfbanen, tennisterreinen en dergelijke installaties (zowel bij werken uitgevoerd voor de bouwheer als bij verkopen).


Enige woning

In de nieuwe regeling versoepelt de fiscus de voorwaarde, waar gesteld, van de enige woning. Zijn er meerdere bouwheren of kopers, dan wordt die voorwaarde in de nieuwe regeling beoordeeld per bouwheer of koper. Die nieuwe beoordeling geldt enkel voor gebouwen die pas op of na 1 juli 2025 in gebruik worden genomen. Onder de oude regeling was een verhinderend bezit van één van de partners bij huwelijk of wettelijke samenwoning automatisch een verhinderend bezit voor de andere partner.

Voor woningen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 juli blijft het oude strengere criterium gelden, dus ook voor btw die pas na 30 juni 2025 opeisbaar wordt.

Anderzijds staat de fiscus een eventuele regularisatie van 21% naar 6% toe voor de reeds vóór 1 juli 2025 betaalde btw, als de woning op die datum nog steeds niet in gebruik is genomen, want in dat geval geldt het nieuwe soepelere criterium.

Moet er dus voor het btw-tarief een opsplitsing gebeuren naar de verschillende bouwheren/kopers, dan is dat op basis van hun aandeel in de eigendomsrechten zoals vermeld in hun verklaring (bouwheren) of de notariële akte (kopers).


Formaliteiten

Voor de toepassing van dit verlaagd btw-tarief moet er voordat de btw opeisbaar wordt een verklaring 111 worden ingediend:

  • 111/1-1 juli 2025 in te dienen door bouwheren voor wie het de enige en hoofzakelijk eigen woning is met domiciliëring;
  • 111/2-1 juli 2025 in te dienen door bouwheren die de woning bestemmen voor sociale verhuur;
  • 111/3-1 juli 2025 in te dienen door de verkoper van een woning;
  • 111/5-1 juli 2025 in te dienen door bouwheren die de woning bestemmen voor langdurende rechtstreekse verhuur aan particulieren die zich er domiciliëren.

Deze formulieren zijn op dit moment nog niet beschikbaar op MyMinfin. Dit zal vermoedelijk pas vanaf oktober 2025 het geval zijn. Maar de fiscus staat de toepassing van het verlaagd btw-tarief vanaf 1 juli 2025 toch al toe zonder dat het formulier 111 is ingediend. Op de factuur, en daarnaast voor de verkopen ook in de verkoopovereenkomst of authentieke akte, moeten dan wel volgende vermeldingen voorkomen:

  • ‘Toepassing van het btw-tarief van 6 % voor afbraak en heropbouw van een woning (rubriek XXXVII, § X (1) van tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 van 20.07.1970 inzake btw – permanente maatregel vanaf 01.07.2025)’;
  • ‘de verklaring zoals bedoeld in voormelde rubriek XXXVII, § X (1) zonder uitstel zal worden ingediend via MyMinfin van zodra de verklaring ter beschikking is’.

Tot zolang die formulieren niet ingediend kunnen worden en in het geval er meerdere bouwheren/kopers zijn, moet de informatie in verband met hun eigendomsaandeel meegedeeld worden aan de aannemer/verkoper, ofwel bij afzonderlijk document, ofwel via de verkoopovereenkomst of authentieke akte. Eens de verklaring is ingediend moet de bouwheer/verkoper ze bezorgen aan zijn dienstverrichter/koper.

Voor projecten waarvan een deel al onder de oude regeling het verlaagd tarief heeft genoten, geldt het volgende:

  • is er al een formulier 111/1, 111/2 of 111/5 ingediend voor de toepassing van de vorige regeling, dan moet er niet opnieuw een versie 1 juli 2025 van die verklaring worden ingediend als het project ook vanaf 1 juli 2025 het verlaagd tarief verder kan blijven genieten;
  • is er al een verklaring 111/3-2024 en/of 111/3-2025 ingediend voor de toepassing van de oude tijdelijke regeling met overgangsregeling tot 30.06.2025, dan moet de verklaring 111/3-1 juli 2025 wel nog worden ingediend als het project ook vanaf 1 juli 2025 het verlaagd tarief verder kan blijven genieten.


Bestemmingswijziging

In de circulaire bevestigt de fiscus zijn standpunt dat als na indiening van een verklaring 111 de bestemming van de woning toch wordt gewijzigd, dan moet de bouwheer/verkoper een regularisatie verrichten van het reeds genoten btw-voordeel, zelfs als de nieuwe bestemming op zich in aanmerking zou komen voor dit verlaagd tarief.

Voor gebouwen gelegen in één van de 32 steden waarvoor op de afbraak en heropbouw nog de oude permanente btw-verlaging werd toegepast, heeft een bestemmingswijziging geen regularisatie van het genoten btw-voordeel tot gevolg. Onder die regeling moest niet meegedeeld worden of de heropgerichte woning voor eigen bewoning of voor bewoning door verhuur zou worden bestemd. Enkel het gebruik als privéwoning was voor de toepassing van het verlaagd tarief een relevant criterium.


Fisconetplus, circulaire nr. 2025/C/48, 28 juli 2025

Verder uitstel voor invoering provisierekening btw

Van de nieuwe btw-ketting zijn na initieel uitstel ondertussen toch al verschillende delen in werking getreden, zoals de gewijzigde indienings- en betalingsdeadlines. Andere delen moeten nog in werking treden. Zo zou de provisierekening btw vanaf 1 oktober 2025 de btw-rekening-courant vervangen.

De fiscus laat nu weten dat dit verder uitgesteld zal worden. Er is nog geen nieuwe datum van invoering gecommuniceerd. De fiscus werkt samen met het ITAA aan een aangepaste en realistische timing en zal die communiceren zodra er meer duidelijkheid is.

Dus moeten btw-plichtigen ook tot nader order het huidige rekeningnummer BE22 6792 0030 0047 blijven gebruiken voor de betaling van de periodieke btw-aangiften.


FOD Financiën, nieuwsbericht, 26 augustus 2025

Fiscus verduidelijkt btw-verhoging op centrale verwarmingsinstallaties die werken op fossiele brandstoffen

Ingevolge de Programmawet van 18 juli 2025 (B.S. dd. 29.07.2025) worden met ingang van 29 juli 2025 de rubrieken XXXI en XXXVII van tabel A KB 20 aangepast waardoor de btw op centrale verwarmingsinstallaties die werken op fossiele brandstoffen van 12% naar 21% verhoogt. Het gaat dus om de uitsluiting uit deze verlaagde btw-tarieven van de leveringen met installatie (of enkel de installaties) van dergelijke systemen bij werken aan privéwoningen van minstens 10 jaar oud en bij afbraak en heropbouw (zowel werken in opdracht van de bouwheer als verkopen). Voor andere rubrieken van het verlaagd btw-tarief, zoals sociale woningbouw en schoolgebouwen, verandert deze regeling niets.


Wat wordt uitgesloten van het verlaagd btw-tarief?

De uitsluiting uit voormelde verlaagde btw-tarieven geldt niet alleen voor de verbrandingsketel zelf van de centrale verwarmingsinstallatie die werkt op fossiele brandstoffen (zowel als autonoom systeem als onderdeel van een hybride systeem, zoals in combinatie met een warmtepomp), maar ook voor alle onderdelen die intrinsiek deel uitmaken van de ketel en strikt noodzakelijk zijn om de verwarmingsketel te doen werken, zoals de toevoerleidingen van fossiele brandstof, de mazout- of gastank, het bevestigingsmateriaal, de rookgasafvoer, de op de ketel geïntegreerde of met de ketel verbonden regel- en controletoestellen, de sokkel en de cv-circulatiepomp.

Hoewel in principe enkel de onderdelen van een centrale verwarming in aanmerking kwamen voor het verlaagd btw-tarief, gold die btw-verlaging ingevolge een ministeriële beslissing ook voor kachels, radiatoren of individuele convectoren die vast verbonden zijn met de schoorsteen of de leiding voor energietoevoer. Voor zover voormelde toestellen werken op fossiele brandstoffen, zal de levering met plaatsing (of enkel de plaatsing) niet meer van deze verlaagde btw-tarieven kunnen genieten. Voor kachels die werken op houtbrandstoffen (brandhout, briketten, pellets) blijft deze oude beslissing wel behouden, omdat hout geen fossiele brandstof is.

Ook de verwijdering van een installatie die van het verlaagd btw-tarief is uitgesloten, kan het verlaagd btw-tarief niet meer genieten, tenzij die verwijdering onderdeel is van een vervanging door een andere installatie die niet werkt op fossiele brandstoffen (bijzaak-hoofdzaak).


Wat valt niet onder de nieuwe uitsluiting?

Bij werken aan privéwoningen van minstens 10 jaar oud en bij afbraak en heropbouw blijft het verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing op de levering met plaatsing (of enkel de plaatsing) van de niet-specifieke onderdelen van een centrale verwarmingsinstallatie die werkt op fossiele brandstoffen. Het gaat dan om die onderdelen die later nog geïntegreerd kunnen worden in een verwarmingssysteem dat niet op fossiele brandstoffen werkt. Het gaat hier onder meer om:

  • onderdelen voor de warmteverspreiding in het gebouw, zoals hydraulische leidingen, vloerverwarming en radiatoren met hun regelsystemen (thermostatische kranen);
  • onderdelen die de efficiëntie van het verwarmingssysteem waarborgen, zoals kamerthermostaten, energie management systemen (EMS), energiemeters, buitensensoren, expansievaten en ontluchters.

De uitsluiting uit voormelde verlaagde btw-tarieven geldt enkel voor de levering met plaatsing of enkel de plaatsing van het bedoelde specifieke gedeelte van de centrale verwarmingsinstallatie op fossiele brandstoffen. De uitsluiting geldt dus niet voor de herstelling en onderhoud ervan zoals het vervangen van een lekkend expansievat of het tweejaarlijks onderhoud.


Wat bij één globale prijs?

Verricht de leverancier voor een globale prijs zowel van het verlaagd btw-tarief uitgesloten handelingen als handelingen die het verlaagd tarief wel verder blijven genieten, dan moet hij zijn prijs uitsplitsen, anders is de gehele prijs onderworpen aan 21%.

Volgens de fiscus moet het gedeelte van de prijs dat nu van het verlaagd tarief is uitgesloten, overeenkomen met de normale waarde ervan. Het kunstmatig verhogen van de prijs van de handelingen die het verlaagd tarief wel blijven genieten om de nu uitgesloten handelingen gratis of tegen sterk verminderde prijs aan te bieden, kan door de fiscus als misbruik worden beschouwd.

Voor hybride systemen (warmtepomp met ketel op fossiele brandstoffen als fallback-systeem) staat de fiscus een forfaitaire opsplitsing toe: 35% van de globale prijs heeft betrekking op het specifieke gedeelte dat van het verlaagd btw-tarief is uitgesloten en 65% op de warmtepomp en het niet-specifieke gedeelte waarop het verlaagd tarief wel van toepassing blijft. Deze forfaitaire opsplitsing is niet dwingend.


Wat bij verkoop aan 6% van een na afbraak heropgerichte woning?

De voormelde regels gelden voor de bedoelde leveringen met installatie (of enkel de installaties) in een privéwoning van minstens 10 jaar oud of bij afbraak en heropbouw waarbij deze werken aan de bouwheer worden gefactureerd.

Bij een levering aan 6% van een na afbraak heropgerichte woning (voor zover uiteraard aan alle voorwaarden is voldaan), moet ook het deel van de verkoopprijs dat betrekking heeft op het van het verlaagd btw-tarief uitgesloten specifieke gedeelte van de centrale verwarmingsinstallatie die werkt op fossiele brandstoffen, aan 21% belast worden.

Voor deze opsplitsing gelden dezelfde regels als hiervoor. Het gedeelte van de prijs dat nu van het verlaagd tarief is uitgesloten, moet overeenkomen met de normale waarde ervan. En is de woning voorzien van een hiervoor bedoeld hybride systeem, dan mag de heffing aan 21% btw bij de verkoop van de woning beperkt worden tot 35% van de normale waarde van die installatie, en is de rest van de verkoopprijs onderworpen aan 6%.

Als de prijs, zoals bij een verkoop op plan, in schijven wordt betaald, dan moet voormelde opsplitsing gebeuren op het moment dat de btw opeisbaar wordt over die schijf. Kan die installatie niet aan één of meer bepaalde schijven toegewezen worden (als de overeenkomst hier dus niets over bepaalt), dan moet voormelde opsplitsing gebeuren uiterlijk op het tijdstip van de levering.


Vanaf wanneer geldt de uitsluiting van het verlaagd btw-tarief?

De Programmawet voorziet dat deze bepalingen in werking treden op 29 juli 2025 (de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad).

Maar bij de levering aan 6% van een na afbraak heropgerichte woning geldt die uitsluiting, volgens de nieuwe tekst van paragraaf 3 van rubriek XXXVII van tabel A KB 20, al voor btw die opeisbaar is geworden vanaf 1 juli 2025.

Maar de fiscus voorziet toch in enkele overgangsmaatregelen om de impact van de btw-verhoging te beperken voor reeds gesloten overeenkomsten.

Is de overeenkomst voor een levering met installatie (of enkel installatie) gesloten uiterlijk op 28 juli 2025, dan kan de leverancier het verlaagd tarief verder blijven toepassen op de btw die uiterlijk op 30 juni 2026 opeisbaar wordt. Dit geldt zowel voor overeenkomsten met betrekking tot handelingen aan privéwoningen van minstens 10 jaar oud als bij afbraak en heropbouw waar de werken in opdracht van de bouwheer worden uitgevoerd.

Gaat het om de verkoop aan 6% van een na afbraak heropgerichte woning die is uitgerust met een verwarmingsinstallatie die werkt op fossiele brandstoffen, dan moet bij contracten gesloten vanaf 1 juli 2025 de verkoopprijs al opgesplitst worden en 21% btw toegepast worden op het deel van de verkoopprijs dat slaat op voormelde verwarmingsinstallatie. Die opsplitsing is niet nodig voor de btw die uiterlijk op 30 juni 2026 opeisbaar wordt als de verkoopovereenkomst uiterlijk 30 juni 2025 werd afgesloten.

Om van de voormelde overgangsregeling gebruik te kunnen maken, moeten de partijen aan de hand van betrouwbare documenten kunnen aantonen dat de overeenkomst tijdig (voor de respectievelijke voormelde data) is gesloten. Het gaat onder meer om een door de klant ondertekende offerte, een door partijen ondertekende overeenkomst, een betalingsbewijs dat expliciet verwijst naar de offerte/overeenkomst, of een tijdig uitgereikte (voorschot)factuur die voldoende gedetailleerd is om de toepassing van het btw-tarief van 6 % te rechtvaardigen. Andere bewijsmiddelen van gemeen recht zijn ook mogelijk (met uitzondering van de eed).


Fisconetplus, circulaire 2025/C/47, 28 juli 2025

Geen overgangsregeling voor btw-verhoging op bepaalde brandstoffen zoals steenkool

Ingevolge de Programmawet van 18 juli 2025 (B.S. dd. 29.07.2025) wordt met ingang van 29 juli 2025 rubriek VIII van tabel B KB 20 afgeschaft. Bijgevolg zijn de volgende goederen vanaf die datum onderworpen aan 21% in plaats van 12% btw:

  • steenkool en van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen;
  • bruinkool en geperste bruinkool, met uitzondering van git;
  • cokes en halfcokes van steenkool, van bruinkool of van turf;
  • niet-gecalcineerde petroleumcokes, als brandstof gebruikt.

In een circulaire bevestigt de fiscus dat er dus 21% btw verschuldigd is op de levering, de intracommunautaire verwerving en de invoer in België van voormelde goederen waarvoor de belasting opeisbaar wordt vanaf 29 juli 2025. Er wordt dus geen overgangsregeling voorzien.

Voor meer uitleg over het tijdstip van opeisbaarheid verwijst de fiscus naar zijn aanschrijving 2019/C/65 van 9 juli 2019.


Fisconetplus, circulaire 2025/C/46, 28 juli 2025