Digitalisering certificaat btw-vrijstelling voor diplomatieke en consulaire betrekkingen, internationale organisaties en dergelijke

Artikel 151 van de btw-richtlijn voorziet onder bepaalde voorwaarden in een btw-vrijstelling voor onder meer goederenleveringen en diensten in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen of aan bepaalde internationale organisaties.

Om die vrijstelling vandaag in België toe te passen, moet er gebruik gemaakt worden van een ‘vrijstellingsdocument’. Dat kan naargelang het geval gaan om een e-certificaat, een document 450 of een certificaat 151 (Europese certificaat voor vrijstelling van btw en accijnzen). In bijzondere gevallen kan gebruik gemaakt worden van een vergunning voor ontheffing van visum, of voor bepaalde Europese instellingen een bestelbon of een specifieke vermelding in het contract.

Bij het certificaat 151 of het document 450 gaat het vandaag nog steeds om papieren documenten. De Europese Raad heeft op haar vergadering van 18 februari 2025 een voorstel van richtlijn (document 16628/24) en een voorstel van uitvoeringsverordening (document 16629/24) aangenomen die deze procedure digitaliseren. Tegelijk werd ook de bijlage met het model van het papieren certificaat 151 geactualiseerd.

De nieuwe procedure komt er kort gezegd op neer dat de afnemer van de vrijgestelde goederenlevering of dienstverrichting (de ‘begunstigde instelling of persoon’) het certificaat afgeeft en het samen met de lidstaat van ontvangst (de lidstaat waar de vrijstelling wordt toegepast) ondertekent langs elektronische weg. De begunstigde die het certificaat voor de btw-vrijstelling ondertekent, zal zelf steeds aansprakelijkheid zijn voor de btw die op de goederenlevering of dienst verschuldigd is als zou blijken dat toch niet aan alle voorwaarden voor die vrijstelling is voldaan.

De technische details en specificaties met betrekking tot het elektronische formaat van het certificaat en de verwerking ervan zullen nog door de Commissie ter beschikking gesteld worden. De Commissie zal ook de ontwikkeling, het onderhoud, de hosting en het technische beheer uitvoeren van het centrale IT-systeem voor de opslag en verwerking van de elektronische certificaten.

Uiterlijk 30 juni 2031 moeten de lidstaten aan deze nieuwe regeling voldoen, maar voor handelingen verricht tot en met 30 juni 2032 kunnen de lidstaten nog gebruik blijven maken van een papieren versie van het certificaat 151, of een door hun gebruikte papieren versie van een ander document of een ander elektronisch systeem (overgangsregeling).

Fiscus past ten onrechte nalatigheidsinteresten toe

Sinds 1 januari 2025 treedt gefaseerd de nieuwe btw-ketting in werking. In principe wordt de indienings- en betalingsdeadline niet langer verlengd naar de eerstvolgende werkdag als die op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag valt. Maar de fiscus besliste in januari 2025 dat deze tolerantie toch tot 30 september 2025 behouden blijft. Enkel voor maandaangevers blijft ze zelfs daarna ook behouden.

De btw-kwartaalaangifte en de bijzondere btw-aangifte (629) met betrekking tot het vierde kwartaal 2024 konden daardoor ingediend en betaald worden tot 27 januari 2025.

Maar door een technisch probleem kon de fiscus geen rekening houden met de betalingen die tussen 24 en 27 januari 2025 zijn verricht waardoor ten onrechte nalatigheidsinteresten aangerekend werden. De fiscus laat weten dat de correctie hiervan in gang is gezet en zo snel mogelijk zal worden uitgevoerd. De btw-plichtige zelf of zijn vertegenwoordiger moet geen actie ondernemen.

Is het volledige btw-bedrag vóór 27 januari 2025 betaald, zullen de nalatigheidsinteresten volledig geannuleerd worden.

Werd de verschuldigde btw maar deels vóór deze datum betaald, dan zal de fiscus de werkelijk verschuldigde nalatigheidsinteresten herberekenen.

En voor btw-plichtigen die de ten onrechte opgelegde nalatigheidsinteresten al hebben betaald zal de fiscus het toegekende bedrag verrekenen bij de volgende aangifte.


Fisconetplus, nieuwsbericht, 10 februari 2025

Nieuwe btw-ketting: verlenging overgangsregeling en toch weer bijkomende toleranties

Met ingang van 1 januari 2025 treedt gefaseerd de nieuwe btw-ketting in werking. De fiscus heeft hierover een circulaire gepubliceerd (2025/C/6 dd. 27.01.2025).

In de Memorie van Toelichting bij de nieuwe btw-ketting werd al verduidelijkt dat kwartaalaangevers 5 dagen extra zouden krijgen om hun btw-aangifte en te dienen en de verschuldigde btw te betalen. Anderzijds zouden alle andere toleranties op indiening en betaling afgeschaft worden.


Zomerregeling en verlenging indiening en betaling naar eerste werkdag

In een bericht van 23 december 2024 verwees de fiscus al naar de nieuwe btw-kalender op zijn website waaruit blijkt dat onder de nieuwe btw-ketting zowel de zomerregeling als de verlenging naar de eerstvolgende werkdag als de deadline voor indiening en betaling voor de periodieke btw-aangiften een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, worden afgeschaft. Maar de fiscus voegt daar aan toe dat als overgangsregeling deze toleranties behouden blijven tot 30 april 2025.

Volgens de zopas verschenen circulaire wordt deze overgangsregeling nu verlengd tot 30 september 2025. En voor maandaangevers zal deze verlenging ook van toepassing blijven na 30 september 2025, maar voor kwartaalaangevers niet meer.

Ook de zomerregeling zal in 2025 behouden blijven. In opdracht van de minister zal de administratie grondig onderzoeken in welke vorm de vakantieregeling na 2025 verder kan blijven bestaan.

De termijn om alsnog de btw-aangifte in te dienen om een einde te stellen aan de procedure van vervangende btw-aangifte, wordt wel verlengd naar de eerstvolgende werkdag als die normaal verstrijkt op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag. En ook voor de antwoordtermijn op een vraag om inlichtingen zal dit het geval zijn.


Nieuw rekeningnummer

Het huidige rekeningnummer BE22 6792 0030 0047 van ‘BTW-Ontvangsten’ Brussel zal ook tot 30 september 2025 gebruikt moeten blijven worden voor het betalen van de verschuldigde btw, zoals die blijkt uit de ingediende aangifte, met de gestructureerde mededeling zoals vermeld op de ontvangstbevestiging van de ingediende aangifte (het nieuwe rekeningnummer zal pas vanaf 1 oktober gebruikt kunnen worden). Vanaf 1 oktober 2025 kan niet meer op rechtsgeldige wijze op die rekening betaald worden en moet elke betaling van de verschuldigde btw die blijkt uit een periodieke btw-aangifte (+ eventuele boeten en nalatigheidsinteresten), voor zover nog niet opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister, gebeuren op de rekening BE 41 6792 0036 4210 van het ‘Inningscentrum – Centrale rekening BTW’ met vermelding van de op basis van het ondernemingsnummer door de FOD Financiën bepaalde mededeling (op te vragen via de website van de FOD Financiën).


Provisierekening btw

De provisierekening btw zal geleidelijk aan ingevoerd worden. Hierover zal de fiscus nog informatie publiceren op zijn website.


Boeten

Ook voor het opleggen van boetes zal er een overgangsregeling van toepassing zijn. Voor btw-aangiften die uiterlijk 30 september 2025 ingediend moeten zijn, zal er geen boete opgelegd worden voor een laattijdige indiening uiterlijk de 10de van de 2de maand volgend op het aangiftetijdvak (bv. aangifte over het eerste kwartaal 2025, in te dienen uiterlijk vrijdag 25 april, ingediend op donderdag 8 mei 2025).

De laattijdige indiening van btw-aangiften die pas vanaf 1 oktober 2025 ingediend moeten zijn, wordt wel bestraft met een boete. Maar die zal bij indiening van een verzoekschrift kwijtgescholden worden als het gaat om de eerste inbreuk ter goede trouw. De instructie ‘boetebeleid’ zal hieraan aangepast worden.

De twee voormelde alinea’s gelden enkel voor de boetes voor laattijdige indiening, niet voor laattijdige betaling. Voor laattijdige betaling zal de wettelijke boete worden opgelegd, maar daarbij wordt rekening gehouden met de betalingen die uiterlijk op de tiende dag van de tweede maand volgend op de aangegeven periode zijn ontvangen. Let op, deze tolerantie geldt enkel voor ‘compliant’ btw-plichtigen (die welke normaal aan hun btw-verplichtingen voldoen) en is dus geen vrijgeleide voor een systematische laattijdige betaling binnen deze periode.

De boete voor het niet-indienen van een btw-aangifte (indiening met meer dan vijf maanden vertraging of btw-aangifte niet ingediend op het moment dat een voorlopig vervangende aangifte definitief wordt) die sinds 1 januari 2025 van toepassing is, verhoogt naargelang het de eerste (500 euro), de tweede (1.250 euro), de derde (2.500 euro) of een volgende (5.000 euro) overtreding is. Volgens artikel 3, 1ste lid KB 44 wordt hiervoor rekening gehouden met dezelfde overtredingen die werden begaan gedurende de periode van vier jaren die voorafgaat aan het tijdstip waarop de overtreding wordt begaan. Voor de berekening van die referentieperiode zal enkel rekening worden gehouden met overtredingen begaan vanaf 1 januari 2025.


Fisconetplus, circulaire 2025/C/6, 27 januari 2025

Mag de fiscus de verlenging van de indienings- en betalingsdeadline voor btw naar de eerstvolgende werkdag wel afschaffen?

In een geschil tussen een verhuurder en de Brusselse Hoofdstedelijke regering, stelt de Raad van State aan het Grondwettelijke Hof de vraag of de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden door een ordonnantie die voor het instellen van een schorsend beroep niet voorziet dat de vervaldag voor het instellen van dat beroep wordt uitgesteld naar de eerstvolgende werkdag als die vervaldag op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag valt.

In dat geschil antwoordt het Grondwettelijk Hof dat de in casu voorziene beroepstermijn van 15 dagen een beperkte termijn is en het niet verlengen van die vervaldag naar de eerstvolgende werkdag een belangrijke inkorting van de beroepstermijn kan inhouden, zeker in vergelijking met personen die wel over de volle vijftien kunnen beschikken, waardoor het ontbreken van die verlenging in zo’n geval strijdig is met de Grondwet. Het Hof houdt daarbij ook rekening met het feit dat het gaat om een beroepstermijn tegen een administratieve sanctie met een strafrechtelijk karakter waarbij in het bijzonder moet worden toegezien op de inachtneming van de rechten van verdediging van de betrokkene.

Anderzijds bevestigt het arrest van het Grondwettelijk Hof dat de bepalingen van artikel 53 van het Gerechtelijk Wetboek dat, wanneer de vervaldag van een termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, de vervaldag wordt verplaatst naar de eerstvolgende werkdag, enkel slaat op de proceshandelingen (handelingen die in het kader van een jurisdictionele procedure, onder toezicht van een met eigenlijke rechtspraak belast orgaan, zijn verricht). Het gaat dus niet om een algemeen rechtsbeginsel.

Op basis van dit arrest zou dus geargumenteerd kunnen worden dat de fiscus de verlenging van de deadline naar de eerstvolgende werkdag voor het indienen van de periodieke btw-aangifte en de betaling van de daaruit voortkomende verschuldigde btw wel degelijk kan afschaffen, wat ook onder de nieuwe btw-ketting is voorzien vanaf 1 mei 2025. De niet-verlenging geldt voor alle btw-plichtigen, dus er kan geen sprake zijn van een ongelijke behandeling tussen btw-plichtigen.


Grondwettelijk Hof, arrest 2/2025, rolnr. 8144, 9 januari 2025

Geen btw-teruggaaf meer voor kredietverzekeraar die schuldvordering verloren ziet gaan

In de zaak Euler Hermes (C-482/21 dd. 09.02.2023) besliste het Europese Hof van Justitie dat een verzekeraar die in het kader van een verzekeringsovereenkomst voor commerciële schuldvorderingen aan een verzekerde, bij wijze van schadeloosstelling wegens niet-betaling van een schuldvordering, een deel van het bedrag van de maatstaf van heffing van de betrokken belastbare handeling (inclusief btw) betaalt, geen recht heeft op teruggaaf van de btw in geval van uiteindelijk niet-betaling door de schuldenaar, hoewel dat deel van de schuldvordering en alle daaraan verbonden rechten aan die verzekeraar werden overgedragen.

De fiscus heeft na onderzoek hierover nu een circulaire gepubliceerd en stuurt zijn standpunten uit het verleden bij.

Tot nu aanvaardde de fiscus dat als een kredietverzekeringsovereenkomst enkel slaat op het bedrag van de schuldvordering exclusief btw, dan kan de btw-plichtige schuldeiser bij niet-betaling van zijn vordering, het ingevolge artikel 77, § 1, 7° Wbtw recht op teruggaaf van de in die vordering begrepen btw uitoefenen. Heeft ze daarentegen betrekking op het bedrag van de schuldvordering inclusief btw, dan is het aan de kredietverzekeraar om dat recht op teruggaaf uit te oefenen van de in het onbetaalde bedrag begrepen btw.

Door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie stuurt de fiscus voormeld standpunt bij.

De betaling door de kredietverzekeraar aan de btw-plichtige schuldeiser (de verzekeringsnemer) moet voor de btw in hoofde van die laatste beschouwd worden als een deel van de tegenprestatie die hij van een derde ontvangt voor de door hem verrichte belastbare handeling, en behoort dus tot de maatstaf van heffing van die handeling. Er is in zijn hoofde voor dit ontvangen bedrag geen sprake van een verlies van schuldvordering. De kredietverzekeraar die deze betaling uitvoert, heeft evenmin recht op teruggaaf van de btw begrepen in de verloren gegane vordering, zelfs als die wettelijk in de rechten van de verzekeringsnemer is gesubrogeerd.

Enkel de btw-plichtige schuldeiser kan nog recht op teruggaaf uitoefenen van de btw begrepen in het gedeelte van de vordering dat effectief verloren is gegaan (in principe het deel van de schuldvordering dat niet door de kredietverzekeraar wordt vergoed). In dit geval moeten uiteraard de voor de btw-teruggaaf voorziene formaliteiten nageleefd worden.

Dit nieuwe standpunt is van toepassing vanaf 1 januari 2025 en heft met ingang van diezelfde datum de beslissingen nr. E.T.112.070 dd. 15.05.2007 en nr. E.T.112.070/2 dd. 10.08.2007 op, alsook de eerste zeven paragrafen van beslissing nr. E.T.56.795 dd. 04.12.1987 op. Dat laatste houdt in dat bij een overdracht van een schuldvordering, de overnemer (meestal factoringmaatschappij) van de schuldvordering (in principe vastgesteld door endossement van de factuur) bij geheel of gedeeltelijk verlies van die vordering wel nog op basis van artikel 77, § 1, 7° Wbtw aanspraak zou kunnen maken op teruggaaf van de erin begrepen btw.


Fisconetplus, circulaire 2024/C/80, 11 december 2024

Nog een laatste btw-kerstcadeau van de fiscus

Uit de publicatie op zijn website van de btw-kalender voor 2025 blijkt dat de fiscus zijn woord houdt. In de memorie van toelichting bij de wet op de modernisering van de btw-ketting was al aangekondigd dat ingevolge de verlenging van de indieningstermijn voor kwartaalaangevers tot de 25ste van de maand volgend op het kwartaal, de bestaande toleranties op de indiening en de betalingstermijnen afgeschaft zouden worden.

Dit gaat niet enkel over de tolerantie dat er geen boete wordt opgelegd ingeval van een laattijdige btw-aangifte die wordt ingediend voor de 10de van de maand volgend op de maand waarin ze moest worden ingediend. Uit de nieuwe btw-kalender blijkt nu dat zowel de verlenging tot de eerstvolgende werkdag als de deadline voor indiening en betaling een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, en ook de zomerregeling worden afgeschaft.

De fiscus voorziet wel in een overgangsperiode tot 1 mei 2025. Tot dan blijft de verlenging van de indieningstermijn tot de eerstvolgende werkdag nog van toepassing. Dus voor de btw-aangifte over het vierde kwartaal 2024 hebben btw-plichtigen tijd tot 27 januari 2025 om deze in te dienen en het eventueel verschuldigd bedrag te betalen. Maandaangevers hebben tot 22 april 2025 om hun btw-aangifte over de maand maart 2025 in te dienen en te voldoen.

Om terugbetaling te kunnen krijgen van een btw-tegoed dat uit de btw-aangifte volgt, moet die aangifte uiterlijk op de wettelijke deadline zijn ingediend. Hierop worden vanaf 1 januari 2025 geen toleranties meer toegestaan. Dus de btw-aangifte over het vierde kwartaal 2024 moet dan uiterlijk op 25 januari 2025 ingediend worden, die over de maand maart 2025 uiterlijk op 20 april 2025.

Tot slot, vergeet niet dat ook vanaf 1 januari 2025 de boetes voor onder meer laattijdige indiening en betaling worden aangepast. U bent verwittigd.

Prettige feestdagen!

Verlenging overgangsregeling 6% afbraak en heropbouw

Ingevolge de nieuwe regeling voor het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw van privéwoningen, komen vanaf 1 januari 2024 niet langer in aanmerking voor dit gunsttarief:

  • de leveringen van na afbraak heropgerichte woningen;
  • de werken in onroerende staat die bestaan uit de afbraak en heropbouw van een woning in één van de 32 bij KB vastgelegde steden waarbij de voorwaarden van sociale aard niet vervuld zijn.

De wetgever voorzag voor beide gevallen wel in een overgangsregeling waarbij het gunsttarief nog tot eind 2024 kan worden toegepast als:

  • voor de gebouwen die geleverd worden, de omgevingsvergunning uiterlijk op 30 juni 2023 werd aangevraagd;
  • voor de werken in onroerende staat in de 32 steden, de omgevingsvergunning uiterlijk op 31 december 2023 werd aangevraagd.

In beide gevallen blijft het gunsttarief van toepassing voor de btw die uiterlijk op 31 december 2024 opeisbaar wordt, en voor zover de andere voorwaarden van die regelingen vervuld zijn.

De kamer heeft nu een wetsvoorstel aangenomen die voormelde overgangsregelingen verlengt waardoor het gunsttarief van toepassing blijft voor de btw die uiterlijk op 30 juni 2025 over die handelingen opeisbaar wordt. De wet moet nog in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.

KB’s aangepast aan nieuwe btw-ketting, maar geen volledige uitrol op 1 januari 2025

In het Staatsblad van 24 oktober 2024 is een KB gepubliceerd dat verschillende KB’s wijzigt ingevolge de invoering van de nieuwe btw-ketting vanaf 1 januari 2025 waarmee onder meer de btw-rekening-courant verdwijnt, de btw-plichtige vrij over zijn btw-tegoeden kan beschikken, het boetestelsel hervormd wordt en een procedure van vervangende aangifte ingeval van niet-indiening wordt ingevoerd.

Deze maatregelen treden wettelijk in werking op 1 januari 2025, met uitzondering van die over de provisierekening btw en de teruggaaf van btw-tegoeden die pas op 1 februari 2025 in voege gaan, zodat die enkel van toepassing zijn op de btw-aangiften over ten vroegste januari of het eerste kwartaal 2025.

Maar de fiscus heeft al laten weten dat tot 30 april 2025 de huidige btw-rekening-courant behouden blijft en dat de provisierekening btw pas vanaf 1 mei 2025 in gebruik zal worden genomen.


Aangifte en betaling

Voor maandaangevers blijven de indienings- en betalingstermijn de 20ste van de maand die volgt op het aangiftetijdvak. Kwartaalaangevers krijgen hiervoor tijd tot de 25ste dag van de maand die volgt op het aangiftetijdvak. We gaan er zonder tegenbericht van de fiscus momenteel van uit dat, net zoals in de huidige regeling, de indienings- en betalingsdeadline verlengd wordt naar de eerstvolgende werkdag als die op een zaterdag, een zondag of een feestdag valt.

Voor de IC-listing gelden dezelfde indieningstermijnen: voor de maandelijkse opgave uiterlijk de 20ste, voor de kwartaalopgave uiterlijk de 25ste van de maand die volgt op het aangiftetijdvak.

Ook de MTN-aangifte (opgave van vrijgestelde IC-leveringen van nieuwe vervoermiddelen aan afnemers zonder btw-nummer) kan door kwartaalaangevers worden ingediend tot de 25ste van de maand die volgt op het kwartaal waarop ze betrekking heeft. Maandaangevers moeten deze lijst indienen uiterlijk de 20ste van de maand die volgt op het kwartaal waarop ze betrekking heeft.

En voor de bijzondere btw-aangifte die steeds op kwartaalbasis moet worden ingediend, geldt als deadline voor de indiening en de betaling eveneens de 25ste van de maand die volgt op het aangiftetijdvak.

De betalingen van de btw moeten vanaf 1 mei 2025 op een nieuw rekeningnummer gebeuren. Het rekeningnummer BE41 6792 0036 4210 zal vanaf dan gebuikt moeten worden voor:

  • betalingen van periodieke btw-aangiften, vervangende aangiften en eventuele nalatigheidsinteresten en boetes voor niet-betaling of gedeeltelijke betaling, zolang de fiscus geen uitvoerbare titel heeft opgesteld;
  • voeden van de provisierekening btw.

Het rekeningnummer BE42 6792 0000 0054 moet vanaf 1 mei 2025 gebruikt worden voor betalingen van:

  • periodieke btw-aangiften en vervangende aangiften waarvoor de fiscus wel al een uitvoerbare titel heeft opgesteld;
  • alle andere btw-schulden die door de FOD Financiën zijn vastgesteld.

Betalingen die na 1 mei 2025 nog op de oude rekeningnummers worden gedaan, zullen automatisch worden doorgestuurd naar het nieuwe juiste rekeningnummer.

Vanaf 2026 zou het mogelijk zijn om de btw te betalen via domiciliëring.


Correcties van een btw-aangifte

Vanaf 2025 zal het voor een btw-plichtige niet langer mogelijk zijn om na het verstrijken van de wettelijke indieningsdeadline nog een verbeterende btw-aangifte in te dienen die de vorige aangifte annuleert en vervangt. Stelt hij na die deadline vast dat er een materiële fout is geslopen in de ingediende btw-aangifte, dan neemt hij de correcties op in de eerstvolgende in te dienen btw-aangifte. Als er een verbeterend stuk wordt opgesteld of uitgereikt, dan moet dit (en dus de correctie) worden opgenomen in de periodieke btw-aangifte over het aangiftetijdvak waarin het werd uitgereikt.


De provisierekening btw

Btw-schulden van minstens 2,5 euro worden opgenomen in de applicatie FIRST (Federal Integrated Recovery System and Tax-refund) van de Algemene Administratie voor Inning en Invordering (AAII).

Btw-tegoeden van minstens 2,5 euro die blijken uit ingediende btw-aangiften en waarvoor geen terugbetaling is gevraagd, worden ingeschreven op de provisierekening btw, tenzij die tegoeden door de fiscus ingehouden of aangewend worden. Betalingen die de btw-plichtige doet (bv. vrijwillige voorschotten), worden ook op die provisierekening ingeschreven.

De btw-plichtige zal zijn btw-tegoed op die provisierekening geheel of gedeeltelijk kunnen terugvragen via MyMinfin. De procedure daarvoor moet nog vastgelegd worden in een nieuw KB 24, maar de terugbetaling zou gebeuren binnen de maand na de aanvraag ervan, als het tegoed minstens 50 euro bedraagt.


Btw-tegoeden – teruggaaf

Ook de regels voor teruggaaf van btw-tegoeden worden aangepast. De terugbetaling aan indieners van de periodieke btw-aangifte zal per aangiftetijdvak gebeuren. Dus maandaangevers zullen altijd recht hebben op maandelijkse teruggaaf van hun btw-tegoeden, waardoor alle huidige bijzondere regelingen voor maandelijkse teruggaaf vervallen.

Onder de nieuwe regels (vanaf 01.02.2025) komt een tegoed maar in aanmerking voor terugbetaling als aan de volgende basisvoorwaarden is voldaan (art. 81 § 1 KB 1 nieuw):

  • de aangifte waarin om terugbetaling wordt verzocht moet tijdig zijn ingediend;
  • ook de btw-aangiften van de zes maanden (of twee kwartalen) voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de terugbetaling wordt aangevraagd, moeten tijdig ingediend zijn;
  • het tegoed (of het saldo ervan na eventuele aanwending of inhouding van een gedeelte van het tegoed) moet minstens 50 euro bedragen;
  • de btw-plichtige moet tijdig een geldig bankrekeningnummer aan de fiscus hebben bezorgd (uiterlijk het einde van de maand vóór de maand van de terugbetaling).

De aanvraag in de btw-aangifte van de terugbetaling van het btw-tegoed, zal enkel nog slaan op het tegoed dat uit die btw-aangifte blijkt (voor terugbetaling van tegoeden op de provisierekening btw moet een andere procedure gevolgd worden – zie hiervoor). Die terugbetaling zal, als de voormelde voorwaarden vervuld zijn, uitgevoerd worden uiterlijk op het einde van de tweede of de derde maand die volgt op het betrokken aangiftetijdvak, naargelang het om een maand- of om een kwartaalaangever gaat.

Als niet aan alle voorwaarden voor de terugbetaling van het btw-tegoed is voldaan, of als het btw-tegoed niet wordt teruggevraagd, dan wordt het ingeschreven op de provisierekening btw (art. 81 §2 KB 1 nieuw) als het minstens 2,5 euro bedraagt (bedragen van minder dan 2,5 euro worden nooit ingevorderd, noch terugbetaald). Dat gebeurt voor een kwartaalaangever uiterlijk op het einde van de derde en voor een maandaangever uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op het betrokken aangiftetijdvak. Als de btw-aangifte te laat wordt ingediend, dan is niet voldaan aan alle voorwaarden voor de terugbetaling van het tegoed. Het zal dan ingeschreven worden op de provisierekening btw, respectievelijk op het einde van de derde of de tweede maand die volgt op de maand waarin de btw-aangifte laattijdig werd ingediend.

Zolang btw-tegoeden nog niet op de provisierekening btw zijn ingeschreven, blijven ze beschikbaar om de volgende btw-aangifte te vereffenen.

Btw-tegoeden worden maar terugbetaald of ingeschreven op de provisierekening btw voor zover de fiscus het tegoed niet geheel of gedeeltelijk aanwendt of inhoudt ingevolge:

  • openstaande btw-schulden en daarbij horende geldboeten, nalatigheidsinteresten en kosten die voortvloeien uit een overtreding die is begaan vóór het verstrijken van de maand of het kwartaal waarop de betrokken btw-aangifte betrekking heeft;
  • ernstige vermoedens of bewijzen dat de betrokken btw-aangifte, of die van vorige aangiftetijdvakken, gegevens bevatten die onjuist zijn en een btw-schuld in het vooruitzicht stellen maar waarbij de fiscus nog tijd moet krijgen om de waarachtigheid van die gegevens na te gaan;
  • niet tijdig antwoorden op een vraag om inlichtingen over het btw-tegoed (in principe een maand maar de fiscus kan deze termijn inkorten tot 10 dagen).

De voormelde regels inzake teruggaaf zijn in principe van toepassing vanaf 1 februari 2025. Maar omdat de provisierekening btw pas vanaf 1 mei 2025 ingevoerd zal worden, zal een aanvraag tot terugbetaling in een btw-aangifte ingediend voor 1 mei 2025 nog slaan op het hele tegoed op de btw-rekening-courant, die behouden blijft tot 30 april 2025. Btw-tegoeden die niet terugbetaald worden, zullen bijgevolg tot 30 april 2025 op de btw-rekening-courant ingeschreven worden en pas vanaf 1 mei 2025 op de provisierekening btw.

Btw-tegoeden op de btw-rekening-courant kunnen ook via een uitdrukkelijk verzoek buiten de btw-aangifte om teruggevraagd worden. Maar de tegoeden waarvoor op 30 april 2025 nog geen terugbetaling is gevraagd, worden vanaf begin mei 2025 overgeboekt naar de provisierekening btw. Vanaf dan zal de terugbetaling ervan gevraagd kunnen worden via MyMinfin.

De regels voor terugbetaling van een btw-tegoed dat blijkt uit een ingediende bijzondere btw-aangifte, worden op dezelfde wijze aangepast, met het verschil dat er geen provisierekening btw wordt gehouden voor btw-plichtigen die geen periodieke btw-aangifte moeten indienen (artikel 83 KB 1).

Artikel 82 KB 1 over btw-tegoeden op een bijzondere rekening wordt geschrapt, omdat onder de nieuwe btw-ketting zowel de btw-rekening-courant als de bijzondere rekening verdwijnen.


Vervangende btw-aangifte

Voor btw-plichtigen die hun aangifteverplichtingen niet nakomen, zal een geautomatiseerde procedure worden toegepast die ‘de laksheid van de btw-plichtige’ moet compenseren. Die procedure  begint met een voorstel van vervangende aangifte (VVA) als de periodieke btw-aangifte niet is ingediend na het einde van de 3de maand die volgt op het betrokken aangiftetijdvak.

Voorbeeld: voor de handelingen van december 2025 is de deadline voor het indienen van de btw-aangifte 20 januari 2026. De fiscus kan dan het voorstel van vervangende aangifte pas vanaf 1 april 2026 ter kennis brengen.

Het bedrag van die vervangende aangifte is gelijk aan het hoogste verschuldigde bedrag aan btw dat is opgenomen in de periodieke btw-aangiften die slaan op de twaalf maanden vóór het aangiftetijdvak van de niet-ingediende btw-aangifte. Is dat bedrag kleiner dan 2.100 euro (later te indexeren), dan vermeldt de voorlopig vervangende aangifte 2.100 euro verschuldigde btw.

In het voorbeeld hiervoor kijkt de fiscus dus naar de btw-aangiften van december 2024 tot november 2025. Het hoogste bedrag in het rooster 71 van die aangiften wordt dan genomen, of desgevallend het minimum van 2.100 euro.

De btw-plichtige heeft vervolgens één maand tijd om hiertegen te reageren, te rekenen vanaf de derde dag na de afgifte ter post door de fiscus van de aangetekende kennisgeving van de VVA.

Dient hij zijn aangifte alsnog binnen die maand in, dan vervalt de procedure van de vervangende aangifte. Er worden in principe boetes opgelegd voor het laattijdig  indienen van de aangifte en desgevallend ook voor de laattijdige betaling ervan.

Is binnen die maand de btw-aangifte nog steeds niet ingediend, dan wordt de vervangende aangifte definitief. Ook hiervan zal de fiscus via een aangetekend schrijven kennisgeving doen aan de btw-plichtige, die deze aangifte nog kan betwisten via een administratief beroep of via de rechtbank. Ook deze kennisgeving krijgt uitwerking vanaf de derde dag na de afgifte ervan ter post door de fiscus.

Voor een administratief beroep (artikel 17bis KB 1 nieuw) moet het bezwaarschrift worden ingediend binnen de zes maanden vanaf de datum van uitwerking van kennisgeving van de definitief vervangende aangifte op het door de minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalde elektronische adres. Het moet de volgende gegevens bevatten:

  • de naam of de maatschappelijke benaming, het adres van zijn administratieve of maatschappelijke zetel, het e-mailadres en het btw-nummer van de btw-plichtige;
  • de betrokken aangifteperiode;
  • de bedragen die vermeld hadden moeten worden in de periodieke btw-aangifte die niet werd ingediend en die aanleiding heeft gegeven tot de definitieve vervangende aangifte;
  • de verantwoording van de waarachtigheid van die bedragen (dat wordt niet nader toegelicht in het verslag aan de Koning).

De btw-plichtige kan ook zelf tijdens een lopende bezwaarprocedure naar de rechtbank stappen tegen de definitieve vervangende aangifte. Die rechtsvordering beëindigt dan wel van rechtswege de bezwaarprocedure.

Zonder betwisting moet de btw-plichtige het bedrag van de definitieve aangifte onverwijld voldoen. De nalatigheidsinteresten worden op dat bedrag berekend en beginnen te lopen vanaf het verstrijken van de wettelijke indieningstermijn. Bij herhaaldelijke niet-indiening van btw-aangiften die heeft geleid tot definitieve vervangende aangiften, zal een belastingverhoging opgelegd worden volgens een schaal vast te leggen in een KB.


Boetes

De boete voor het niet indienen van de btw-aangifte wordt verlaagd van 1.000 euro naar 500, maar enkel voor de eerste overtreding. Van zodra er sprake is van het herhaaldelijk niet indienen van de periodieke btw-aangifte, gaat de boete progressief omhoog (afdeling 1, rubriek I, A KB 44 nieuw):

  • 1.250 euro voor de tweede overtreding;
  • 2.500 euro voor de derde overtreding;
  • 5.000 euro per elke volgende overtreding.

Het laattijdig indienen van een btw-aangifte met niet meer dan vijf maanden vertraging, of de indiening ervan die een einde maakt aan de procedure van een vervangende aangifte, wordt bestraft met een boete van 100 euro per maand vertraging met een maximum van 500 euro.

De boete voor het laattijdig betalen van de verschuldigde btw hangt af van het feit of de aangifte wel of niet is ingediend, en zo ja, of ze tijdig of te laat werd ingediend:

  • tijdig ingediend: 5% van de verschuldigde btw;
  • laattijdig ingediend: 10% van de verschuldigde btw;
  • niet ingediend (in principe bij een definitief vervangende aangifte): 15% van de verschuldigde btw.


MyMinfin Account

De fiscus werkt ook nog aan het project MyMinfin Account. Daar moeten btw-plichtigen en hun raadgevers alle tegoeden en te betalen bedragen bij de FOD Financiën op één plek kunnen raadplegen en zullen alle bewegingen en documenten voor elk tegoed en elk te betalen bedrag beschikbaar zijn. Via MyMinfin Account zullen ook online betalingen, wijzigingen van het rekeningnummer, aanvragen van betalingsfaciliteiten en nog veel meer uitgevoerd kunnen worden. Vanaf de tweede helft van 2025 zouden de eerste elementen van dat project beschikbaar moeten zijn.


KB dd. 29.09.2024, BS 23.10.2024

FOD Financiën, nieuwsbericht, 22 november 2024

Klantenseminarie december 2024

Beste abonnees,

Jullie kunnen nu inschrijven voor ons klantenseminarie van december 2023. Dat gaat door op de volgende tijdstippen en locaties:

  • woensdag 4 december 2024 van 16h tot 19h in Malle – Café De Trappisten (Antwerpsesteenweg 487)
  • maandag 9 december 2024 van 16h tot 19h in Langdorp – Sparrenhof (Elsleukenstraat 28)
  • dinsdag 10 december 2024 van 16h tot 19h in Gent – Restaurant Lodos (Heerweg-Noord 2)

Zoals steeds is het klantenseminarie gratis voor één persoon per abonnee. Bijkomende inschrijvingen aan 75 euro per persoon, exclusief btw. Voor de opleiding worden ITAA-attesten uitgereikt.

Klik hier voor het inschrijvingsformulier en tot binnenkort op één van de locaties.

Nieuwe vennootschap oprichten om activiteit onder vrijstellingsregeling kleine ondernemingen verder te kunnen zetten, kan misbruik zijn

Een in Kroatië gevestigde onderneming die een horeca-activiteit uitoefent, past de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen toe. Ten onrechte volgens de fiscus omdat de oprichting van de vennootschap deel zou uitmaken van een agressieve fiscale planning, om de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen te kunnen blijven toepassen.

Het zou immers gaan om een activiteit uitgeoefend door aan andere vennootschap die ook onder de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen valt. Volgens de Kroatische fiscus heeft deze vennootschap haar activiteit in werkelijkheid nooit onderbroken. De oprichting van de nieuwe vennootschap, omdat de vorige de omzetdrempel bijna heeft overschreden, wordt door de fiscus dan ook als in feite fictief beschouwd.

De Kroatische rechter die zich in dit geschil moet uitspreken, vraagt zich af of het beginsel van verbod van misbruik zo moet worden uitgelegd dat als vaststaat dat de oprichting van een vennootschap misbruik oplevert met als doel de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen toe te kunnen blijven passen voor een activiteit die voorheen onder deze regeling werd uitgeoefend door een andere vennootschap, kan dan deze regeling geweigerd worden aan de nieuw opgerichte vennootschap, ook al voorziet de Kroatische wetgeving zelf niet in zo’n antimisbruikbepaling.

Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof kan er maar sprake zijn van misbruik als beide volgende elementen aanwezig zijn:

  • een objectief element waaruit blijkt dat in weerwil van de formele toepassing van een wettelijke bepaling een belastingvoordeel wordt genoten dat in strijd is met het nagestreefde doel;
  • een subjectief element waarbij uit een geheel van objectieve factoren moet blijken dat het wezenlijk doel van de transacties die de administratie in vraag stelt, erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.

Er is geen sprake van misbruik  als er voor de betrokken economische activiteit een andere verklaring bestaat dan de enkele verkrijging van belastingvoordelen.

Het recht op de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen moet volgens het Hof worden beschouwd als een van de bepalingen van de btw-richtlijn die vatbaar zijn voor een dergelijk misbruik.

Het doel van btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen bestaat er volgens het Hof in dat niet alleen de btw-plichtige geniet van de administratieve vereenvoudigingen verbonden aan die regeling, maar ook de fiscus van de betrokken lidstaat. Die regeling moet zorgen voor een redelijke verhouding tussen de administratieve lasten die een fiscale controle met zich meebrengt en de geringe te verwachten belastinginkomsten. Ze beoogt dan ook zowel de kleine ondernemingen als de belastingdiensten dergelijke administratieve lasten te besparen (zie ook C-716/18 dd. 09.07.2020).

Als een vennootschap wordt opgericht om die btw-vrijstellingsregeling te kunnen blijven toepassen voor een activiteit waarvan blijkt dat zij voordien werd uitgeoefend door een andere vennootschap, op een tijdstip waarop deze vennootschap niet langer voldeed aan de voorwaarden om voor die regeling in aanmerking te komen, dan beantwoordt de toekenning van dat belastingvoordeel niet aan de doelstellingen van die regeling.

Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt ook dat als misbruik wordt vastgesteld, dan is de bestrijding ervan een doel dat door de btw-richtlijn is erkend en wordt aangemoedigd. Dat het Kroatische recht geen regels ter zake zou bevatten, belet niet dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties het voordeel dat voortvloeit uit een in deze richtlijn neergelegd recht kunnen weigeren als er sprake is van misbruik. Het Unierecht mag niet zo ruim worden toegepast dat het gevallen van misbruik zou dekken.

En tot slot moeten in geval van misbruik de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherkwalificeerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Deze herkwalificatie mag niet verder gaan dan dat wat nodig is voor een juiste heffing van de btw en het voorkomen van belastingontwijking. Voor de vennootschap waarvan de oprichting misbruik zou zijn, houdt dit in dat ze  wordt onderworpen aan de btw die van toepassing zou zijn geweest indien er geen sprake was van dit misbruik, en dat deze vennootschap recht heeft op aftrek van de over de activiteit die zij uitoefent verschuldigde of betaalde btw.


Dictum van het Hof

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2016/856 van de Raad van 25 mei 2016, moet in het licht van het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat zij, wanneer vaststaat dat de oprichting van een vennootschap misbruik oplevert met als doel de regeling van vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde van artikel 287, punt 19, van deze richtlijn te handhaven voor een activiteit die voorheen onder deze regeling door een andere vennootschap werd uitgeoefend, vereist dat de aldus opgerichte vennootschap niet in aanmerking kan komen voor deze regeling, ook al zijn er geen specifieke bepalingen die dergelijke misbruiken in de nationale rechtsorde verbieden.


HvJ, C-171/23, Up Caffe, 4 oktober 2024

Overgangsregeling 6% verkoop heropgericht gebouw: datum initiële bouwvergunning geldt ondanks kleine wijziging in de uit te voeren werken

De tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen die liep tot 31 december 2023, werd niet verlengd. Vanaf 2024 kan dit verlaagd btw-tarief dus in principe niet meer toegepast worden op de verkopen van na afbraak heropgerichte woningen. Tenzij de door de wetgever ingevoerde overgangsregeling kan worden toegepast. Voor zover de omgevingsvergunning met betrekking tot de heropbouw door de verkoper bij de bevoegde overheid werd ingediend vóór 1 juli 2023, kan het verlaagd btw-tarief van 6% verder worden toegepast op btw die in 2024 opeisbaar wordt (voor zover uiteraard ook de ‘sociale’ voorwaarden vervuld zijn).

Nu gebeurt het wel eens dat de ingediende vergunningsaanvraag gewijzigd of aangepast wordt of dat er ingevolge een afkeuring een nieuwe vergunning wordt aangevraagd. In geval van een afkeuring van een aanvraag houdt de fiscus enkel rekening met de datum waarop de nieuwe aanvraag werd ingediend. Dat is ook zo als voor hetzelfde project waarvoor een vergunning werd toegekend, alsnog een nieuwe vergunningsaanvraag werd ingediend.

Maar als de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt aangepast tijdens de procedure, dan moet de beschrijving van de herop te bouwen woning(en) in de oorspronkelijke aanvraag vergeleken worden met de beschrijving ervan in de wijzigende aanvraag. Dat is dus een feitenkwestie.

Die dienst voorafgaande beslissing houdt in een haar voorgelegd dossier rekening met de indieningsdatum van de initiële omgevingsvergunning omdat het na afloop van de bouwwerkzaamheden in een groot project gangbaar is dat een regularisatievergunning wordt aangevraagd omdat er door onvoorziene omstandigheden altijd kleine wijzigingen worden aangebracht aan de oorspronkelijke plannen.

In casu gin het om sloop- en renovatiewerken waarbij na de eerste sloopwerken al bleek dat de bestaande muren niet structureel ingebonden zijn waardoor het onmogelijk was om een binnenmuur, de vrijstaande rechterzijmuur en een gedeelte van de achtermuur te behouden. De bestaande dakstructuur was ook structureel niet meer in orde.

Na een plaatsbezoek van de dienst Monumentenzorg verklaarde deze zich akkoord met de voormelde afbraakwerken. Daarom kunnen volgens de bouwheer de bijkomende afbraakwerken uitgevoerd worden binnen de bestaande omgevingsvergunning. Omdat de bijkomende afbraakwerken kaderen binnen de bestaande omgevingsvergunning, moeten ze strikt gezien niet mee worden opgenomen in de regularisatieaanvraag (wat ook niet gebeurt).

Omdat de initiële omgevingsvergunning is bekomen op 21 juni 2021, is volgens de rulingcommissie voldaan aan de temporele voorwaarde dat de omgevingsvergunning met betrekking tot de heropbouw door de verkoper bij de bevoegde overheid werd ingediend vóór 1 juli 2023.

De rulingcommissie bevestigt ook de tolerantie dat, hoewel de oude bebouwing niet volledig wordt gesloopt, er toch sprake is van afbraak en heropbouw. De architect heeft bevestigd dat 80% van de oude dragende structuren wordt afgebroken. De heropbouw steunt ingevolge de afbraak niet meer op een relevante wijze op de oude dragende muren en, meer algemeen, op de wezenlijke elementen van de structuur van het oude gebouw, zodanig dat de werken niet in aanmerking komen voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief bij renovatie (rubriek XXXI, tabel A, KB 20).


Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2024.0258, 18 juni 2024

Ook Cassatie bevestigt: btw-teruggaaf verloren schuldvordering ontstaat bij vonnis faillissement

In 2008 wordt een onderneming failliet verklaard. In 2015, het jaar waarin de collectieve schuldenregeling werd beëindigd wegens het overlijden van de heer Philippe B, de zaakvoerder die zich persoonlijk borg had gesteld voor alle tegenwoordige en toekomstige schulden van de vennootschap, vraagt een schuldeiser teruggaaf van de btw begrepen in de schuldvordering op die onderneming die failliet werd verklaar.

Volgens de fiscus is deze vordering verjaard. Artikel 3 KB 4 bepaalt dat de vordering tot teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop de oorzaak van teruggaaf zich voordoet en dat de vordering tot teruggaaf bedoeld in artikel 77, § 1, 7° Wbtw (verlies schuldvordering) in geval van faillissement ontstaat op de datum van het vonnis van faillietverklaring. Het recht op teruggaaf voor de btw-plichtige ingevolge het verlies van de schuldvordering is ontstaan in 2008 en moest dus uiterlijk 31 december 2011 uitgeoefend worden (artikel 82bis Wbtw).

Volgens de btw-plichtige hangt het moment waarop de schuldvordering werkelijk geheel of ten dele verloren is gegaan af van de concrete feitelijke omstandigheden. Het definitieve verlies stond nog niet vast op het tijdstip van het vonnis van faillietverklaring, maar wel bij het overlijden van de zaakvoerder die zich persoonlijk borg had gesteld.

Het hof van beroep (Gent dd. 15.02.2022) besliste dat de borgstelling door de zaakvoerder in het licht van de hier toepasselijke (en specifieke) btw-reglementering los moet worden gezien van de schuldvordering in de relatie tussen die twee btw-plichtigen. Ingevolge het faillissement van de schuldenaar was de schuldvordering voor de schuldeiser definitief verloren. De teruggaaf moest dus uitgeoefend worden uiterlijk 31 december 2011.

De btw-plichtige tekende Cassatieberoep aan.

Volgens het Hof staat het feit dat de fiscus op het ogenblik van het faillissement over een zakelijke of persoonlijke zekerheid beschikt op grond waarvan hij nog betaald kan worden, los van de het tijdstip waarop het recht op btw-teruggaaf ingevolge verlies van de schuldvordering is ontstaan.

De voormelde in artikel 77, § 1, 7° Wbtw opgenomen btw-teruggaaf is gebaseerd op artikel 90 btw-richtlijn. Het eerste lid van dat artikel voorziet dat de maatstaf van heffing moet worden verlaagd als nadat de handeling is verricht, er sprake is van:

  • annulering, verbreking of ontbinding;
  • gehele of gedeeltelijk niet-betaling;
  • prijsvermindering.

Het is aan de lidstaten om de voorwaarden aan de uitoefening van deze teruggaaf vast te leggen.

In het geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling kunnen de lidstaten op basis van het tweede lid afwijken van het eerste lid van dit artikel. Die mogelijkheid vindt zijn grondslag in de overweging dat niet-betaling van de tegenprestatie in bepaalde omstandigheden en wegens de juridische situatie in de betrokken lidstaat mogelijkerwijs moeilijk te verifiëren of slechts voorlopig is. Volgens het Europese Hof van Justitie strekt die mogelijkheid er enkel toe het de lidstaten mogelijk te maken de onzekerheid over de inning van de verschuldigde bedragen weg te nemen. Dit geldt niet alleen om een btw-plichtige zijn recht op verlaging van de maatstaf van heffing te ontzeggen zolang de schuldvordering niet definitief oninbaar is, maar eveneens om die verlaging wel toe te staan als de btw-plichtige aantoont dat het redelijk waarschijnlijk is dat de schuld niet zal worden voldaan, waarbij de maatstaf van heffing later kan worden verhoogd als er alsnog een betaling plaatsvindt (HvJ, C-398/20, Elvospol dd. 11.11.2021).

Op basis van deze rechtspraak stelt het Hof van Cassatie dat het de Belgische wetgever is toegestaan om te bepalen dat de vordering tot btw-teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop het redelijk waarschijnlijk is dat de schuld niet zal worden voldaan.

Uit de wetsgeschiedenis van de huidige versie van voormeld artikel 3 KB 4 (wet dd. 07.04.2005) blijkt volgens het Hof dat de wetgever ervoor heeft gekozen om in geval van een faillissement de vordering tot teruggaaf reeds te laten ontstaan op de datum van het vonnis van faillietverklaring, omdat het op dat ogenblik redelijk waarschijnlijk is dat de schuldvordering niet zal worden voldaan. Dit artikel is dus niet strijdig met artikel 90, lid 2 btw-richtlijn.


Cassatie, arrest F.22.0126.N, 20 juni 2024