De fiscus publiceert een nieuwe circulaire over de btw-regels van toepassing op gerechtsdeurwaarders. Deze bundelt enerzijds de beslissingen nr. E.T.122.121 dd. 08.03.2012 en nr. E.T.122.121/2 dd. 16.04.2012 evenals circulaire 2018/C/30 dd. 07.03.2018. Daarnaast actualiseert zij de toelichting met de wijzigingen die het Btw-Wetboek, en de daaraan verbonden uitvoeringsbesluiten, kenden sinds de publicatie van de voormelde btw-beslissingen en circulaire.
De medecontractant
Bij gerechtsdeurwaarders moet vooreerst een onderscheid gemaakt worden naargelang wie de medecontractant is:
- type A: de medecontractant is eveneens degene die de door de gerechtsdeurwaarder verrichte dienst betaalt, ongeacht of dit geschiedt door tussenkomt van een advocaat;
- type B: de situatie waarbij een andere persoon dan de medecontractant (persoon aangeduid als debiteur volgens het gerechtelijk recht) de door de gerechtsdeurwaarder verrichte dienst betaalt.
In de circulaire verduidelijkt de fiscus met voorbeelden deze verschillende situaties.
Bij type A gaat het concreet om specifieke, enkelvoudige opdrachten waarbij na betekening of opmaak van de akte het dossier meteen wordt afgesloten, en de medecontractant de kosten (onmiddellijk) betaalt. Voorbeelden hiervan zijn: de betekening van een opzegbrief, de opmaak van een proces-verbaal van vaststelling en het zuiver betekenen van een akte in opdracht van een andere gerechtsdeurwaarder.
Bij type B gaat het om integrale opdrachten tot invordering, gaande van dagvaarding, betekening van de titel, en desgevallend gedwongen tenuitvoerlegging.
Voorgeschoten sommen
Kosten die een btw-plichtige in eigen naam maakt om zijn dienst te kunnen verrichten en die hij aan zijn klant doorrekent, maken in principe deel uit van de maatstaf van heffing. Die doorrekening, zelfs bij een afzonderlijke factuur, volgt dan ook dezelfde btw-regels als die welke van toepassing zijn op die hoofdhandeling in welk kader ze werden gemaakt.
De sommen die een dienstverrichter betaalt voor uitgaven die hij in naam en voor rekening van zijn medecontractant heeft gedaan, en voor hetzelfde bedrag van zijn medecontractant vordert, behoren niet tot de maatstaf van heffing (artikel 28, 5° Wbtw). Dit houdt wel in dat de prijs van de levering of de dienst die de dienstverrichter namens zijn medecontractant voorschiet, door de derde leverancier/dienstverrichter wordt gefactureerd op naam en voor rekening van die medecontractant. Algemene onkosten van de dienstverrichter (reiskosten, briefwisseling, telefoon…) zijn in geen geval voorgeschoten sommen.
Een door de dienstverrichter voorgeschoten taks of belasting is slechts een voorgeschoten som zoals hiervoor vermeld, als de medecontractant er persoonlijk ten aanzien van de bevoegde overheid schuldenaar van is. Als een dienstverrichter belastingen, rechten en heffingen die in zijn hoofde verschuldigd zijn aan zijn medecontractant doorrekent, dan maakt dit onderdeel uit van de maatstaf van heffing van de door hem verstrekte dienst, zelfs als hij deze afzonderlijk en voor hetzelfde bedrag doorrekent aan zijn medecontractant.
Volgens de fiscus moeten de volgende door een gerechtsdeurwaarder gemaakte kosten die hij aan zijn klant doorrekent, opgenomen worden in de maatstaf van heffing:
- recht op geschriften;
- portkosten;
- inlichtingen (Rijksregister, Dienst Inschrijving Voertuigen (DIV), registratiekantoor, kadaster…);
- aflevering van een kadastraal uittreksel;
- retributie Centraal Bestand van Beslagberichten (CBB);
- sociale notificatie;
- getuigen (vergoeding, reis);
- bijstand politie;
- zegel Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ);
- vergoedingen voor diensten van de gemeentelijke overheden (woonplaats- en geboortecertificaat, …);
- zegels Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ).
Als uitgaven die een gerechtsdeurwaarder voorschiet in naam en voor rekening van zijn medecontractant kunnen onder meer worden beschouwd:
- rolrechten;
- expedities en grossen;
- pleitzegels;
- registratierechten betreffende een te registreren akte;
- registratie van protesten;
- hypothecaire kantmelding;
- hypotheekrechten en honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van hypothecaire inschrijving;
- honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van overschrijving van akten die, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de Hypotheekwet, onderworpen aan de formaliteiten van overschrijving;
- hypothecaire doorhaling.
Het invorderingsloon dat over geïncasseerde bedragen verschuldigd is (artikel 8 van het KB dd. 30.11.1976), komt toe aan de gerechtsdeurwaarder en is in de regel onderworpen aan btw.
Opeisbaarheid van btw
Voor de opeisbaarheid maakt de fiscus het onderscheid tussen de intracommunautaire en de niet-intracommunautaire diensten.
Intracommunautaire diensten
Hieronder vallen de diensten die op basis van de B2B-hoofdregel plaatsvinden waar de afnemer is gevestigd en die in die lidstaat niet van btw zijn vrijgesteld en waarbij de dienstverrichter niet in die lidstaat is gevestigd waardoor de btw-plichtige afnemer ingevolge artikel 196 btw-richtlijn de btw in zijn lidstaat zelf zal moeten voldoen (verlegging van heffing). Die definitie voorziet niet dat de dienstverrichter in een andere lidstaat gevestigd moet zijn dan die waar de dienst op basis van de B2B-hoofdregel plaatsvindt, waardoor ‘intracommunautair’ niet altijd als dusdanig moet worden begrepen. Dus ook een dienst verricht door een US company voor een Belgische btw-plichtige afnemer kan onder het begrip ‘intracommunautaire dienst’ vallen.
Op deze diensten wordt de btw opeisbaar op het tijdstip waarop de dienst is verricht. Tenzij de prijs of een deel ervan vóór dat tijdstip wordt ontvangen. Dan wordt de btw opeisbaar over dat ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling wordt ontvangen.
Als zo’n dienst plaatsvindt in België, dan aanvaardt de fiscus dat de betaalde bedragen in eerste instantie worden toegerekend op de door de gerechtsdeurwaarder doorgerekende kosten die als voorgeschoten sommen in de zin van artikel 28, 5° Wbtw moeten worden aangemerkt (zie hiervoor). Om in België plaats te vinden, moet het dus gaan om een dienst waarvan de afnemer een in België gevestigde btw-plichtige is.
Praktisch is dit relevant voor een Belgische btw-plichtige die deze betalingen doet aan een buitenlandse gerechtsdeurwaarder. De afnemer is gehouden de Belgische btw te verleggen op de diensten van die gerechtsdeurwaarder. Maar voor de betalingen die worden toegerekend aan de door de gerechtsdeurwaarder voorgeschoten sommen, moet die afnemer geen verlegging van heffing toepassen in zijn periodieke btw-aangifte of in zijn bijzondere btw-aangifte als hij niet gehouden is tot het indienen van periodieke btw-aangiften.
Niet-intracommunautaire diensten
Voor de andere dan de hiervoor omschreven intracommunautaire diensten maakt de fiscus op het vlak van de opeisbaarheid het onderscheid tussen type-A-diensten, type-B-diensten en diensten voor de overheid (B2G – business to government).
Bij type-A-diensten geldt als algemene regel dat het belastbaar feit voor diensten plaatsvindt en dat de btw opeisbaar wordt op het tijdstip waarop de dienst is verricht. Maar door onderstaande afwijkingen zal deze algemene regel normaal nooit van toepassing zijn.
Is de gerechtsdeurwaarder verplicht om aan zijn medecontractant een factuur uit te reiken, dan wordt de btw, in afwijking van voormelde algemene regel, opeisbaar:
- bij de uitreiking van de factuur;
- als vóór deze datum nog geen factuur werd uitgereikt, de 15e dag van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht;
- als vóór het tijdstip waarop de dienst is verricht de prijs of een deel ervan wordt ontvangen, het tijdstip waarop de betaling werd ontvangen.
Is de gerechtsdeurwaarder niet verplicht om een factuur uit te reiken, dan wordt de btw opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling (en/of eventueel de prijssubsidies) wordt ontvangen.
Voor type-B-diensten aanvaardt de fiscus bij voortduur dat de btw maar opeisbaar wordt in de mate van de incassering. Als voorafgaand aan de incassering een factuur wordt uitgereikt, dan zal die uitreiking ervan de btw op dat moment opeisbaar maken.
Voor deze diensten geldt ook de tolerantie dat de geïncasseerde bedragen in eerste instantie worden toegerekend op de door de gerechtsdeurwaarder doorgerekende kosten die als voorgeschoten sommen in de zin van artikel 28, 5° Wbtw moeten worden aangemerkt (zie hiervoor).
De btw verschuldigd op het voormelde invorderingsloon dat over geïncasseerde bedragen verschuldigd is, wordt opeisbaar op het ogenblik waarop dit invorderingsereloon verschuldigd is.
Voor de B2G-diensten (factuur altijd verplicht) wordt de btw normaal gezien opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling of een deel ervan wordt ontvangen (tenzij de afnemer via de verlegging van heffing zelf de btw moet voldoen, in welk geval voor de opeisbaarheid dezelfde regels gelden als die voor de type-A-diensten zoals hiervoor vermeld waar de uitreiking van een factuur verplicht is). Maar de fiscus aanvaardt bij voortduur, gelet op het bijzonder kader waarbinnen een gerechtsdeurwaarder zijn diensten voor de overheid verricht, dat de btw maar opeisbaar wordt op het tijdstip waarop de overheid haar instemming betuigt met het bedrag van de vergoeding. De btw zal dus pas opeisbaar worden op het tijdstip waarop de gerechtsdeurwaarder in kennis wordt gesteld van de definitieve begroting van zijn kosten en honoraria door de bevoegde overheid. De eigenlijke factuur voor het honorarium moet maar uitgereikt worden uiterlijk de vijftiende dag van de maand die volgt op die waarin de gerechtsdeurwaarder in kennis werd gesteld van die definitieve begroting.
Plaats van de dienst
Voor de bepalingen van de plaats van de diensten van gerechtsdeurwaarders beperkt de nieuwe circulaire zich tot een verwijzing naar de wettelijke regels en de circulaires 19/2009 dd. 22.12.2009 en 5/2011 dd. 27.06.2011 over de plaats van de dienst.
Provisies
De fiscus gaat in zijn nieuwe circulaire in op de ‘provisies’ en herneemt naar analogie de standpunten over die reeds ingenomen waren voor advocaten. Provisies worden hoofdzakelijk gevraagd in procedurezaken waarin de gerechtsdeurwaarder zijn eigen afrekeningen moet waarborgen en kunnen slaan op:
- studie- en opzoekingswerk;
- (dagvaardings)kosten en/of;
- een deel toekomstig ereloon.
Deze provisies zijn volgens de fiscus waarborgen ter bescherming van de toekomstige inkomsten van de gerechtsdeurwaarder tegen wanbetaling van zijn medecontractant (fraude, onvermogendheid…) en worden pas in het resultaat opgenomen als de gerechtsdeurwaarder daar toekomstige prestaties tegenover zet. Zolang dit niet het geval is blijven die gelden in de boekhouding staan als een schuld. Staan er op het einde van een gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze in principe ook teruggegeven aan de medecontractant inzake btw.
Als een gerechtsdeurwaarder deze provisies ontvangt voor diensten hoofdzakelijk in het kader van procedurezaken, dan aanvaardt de fiscus dat bij ontvangst ervan geen btw opeisbaar wordt als de volgende voorwaarden gezamenlijk vervuld zijn:
- de provisies worden gestort op een aparte bankrekening (‘cliënten- of derdenrekening’) van het gerechtsdeurwaarderkantoor en worden slechts overgeboekt naarmate ze worden aangewend ter betaling van verrichte diensten (rekening houdend met de toepasselijke deontologische regels terzake);
- tot bij hun aanwending moeten de provisies ter betaling van verrichte gerechtsdeurwaardersdiensten als een schuld op het passief van de balans van het gerechtsdeurwaarderkantoor geboekt zijn en blijven;
- als en in de mate dat er op het einde van de gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze teruggegeven aan de medecontractant.
Als de gerechtsdeurwaarder de provisies daadwerkelijk aanwendt, dan moeten de regels inzake opeisbaarheid zoals hiervoor geschetst naar gelang het geval toegepast worden.
Btw-tarief
De btw op diensten van gerechtsdeurwaarders is in de regel verschuldigd aan het tarief van 21%. De circulaire herneemt de tolerantie van de minister dat op het vlak van btw de pro-Deodiensten van gerechtsdeurwaarders niet anders behandeld mogen worden dan die welke de advocaten verrichten. Bijgevolg mogen ook gerechtsdeurwaarders het nultarief toepassen op de door hen verrichte pro-Deoprestaties (vraag 7215 dd. 25.11.2015). Dit bijzonder nultarief mag voorlopig en tot nader order toegepast blijven worden, ook al staat ondertussen vast dat dit strijdig is met de rechtspraak van het Europese Hof (C-543/14 dd. 28.07.2016).
Vrijstellingen
Voor de toepassing van de btw-vrijstelling voor diensten inzake maatschappelijk werk en de sociale zekerheid (artikel 44, § 2, 2° Wbtw) herneemt de circulaire de bepalingen uit de circulaire 2018/C/30 dd. 07.03.2018. Dat betekent dat die vrijstelling geldt voor de diensten die een gerechtsdeurwaarders verricht:
- als voorlopig bewindvoerder op voorwaarde dat hij overeenkomstig artikel 488bis Burgerlijk Wetboek door een rechter is aangesteld;
- in het kader van een collectieve schuldenregeling (artikel 1675/2 Gerechtelijk Wetboek ) of een minnelijke schuldbemiddeling (artikelen XIX.16 tot en met XIX.18 van het boek XIX Wetboek Economisch Recht);
- als bemiddelaar in familiezaken – de nieuwe circulaire voegt daar nu aan toe, zoals recent ook voor advocaten werd gedaan (circulaire 2024/C/39 dd. 05.06.2024), dat het geen rol speelt of de gerechtsdeurwaarder hiervoor al dan niet erkend is.
Facturering
De circulaire gaat ook in op de verschillende btw-verplichtingen van gerechtsdeurwaarders (btw-registratie, aangifteplicht …. ). In het bijzonder voor de factureringsverplichting herneemt de fiscus zijn tolerantie dat als voor type-B-diensten er een verplichting is tot facturering, de gerechtsdeurwaarder toch geen factuur moet uitreiken aan zijn medecontractant, tenzij die laatste daarom uitdrukkelijk verzoekt. Maar is de medecontractant een niet in België gevestigde btw-plichtige of niet btw-plichtige rechtspersoon, dan moet er steeds een factuur worden uitgereikt die desgevallend in de IC-opgave moet worden opgenomen.
Aan degene die de betaling daadwerkelijk doet, mag nooit een factuur uitgereikt worden.
Btw-aftrek bij type-B-diensten
In de beslissing nr. E.T. 122.121 dd. 08.03.2012 benadrukte de fiscus dat de medecontractant van een type-B-dienst de door de gerechtsdeurwaarder aangerekende btw mag aftrekken, ook al wordt die laatste betaald door een derde. De medecontractant is daarvoor zelfs niet verplicht de aftrekbare btw terug te storten aan de debiteur. In zijn circulaire voegt de fiscus daar nu aan toe dat hij zich niet verzet tegen het aanbrengen door de gerechtsdeurwaarder op zijn factuur van een vermelding die de medecontractant wijst op het feit dat aan het uitoefenen van het recht op btw-aftrek de civielrechtelijke verplichting verbonden is om de afgetrokken btw terug te betalen aan de debiteur. Het is volgens de fiscus juridisch ondenkbaar dat de medecontractant van de gerechtsdeurwaarder zich zou verrijken met btw die door de debiteur werd betaald.
Tussenkomst slotenmaker
De fiscus neemt in de circulaire ook de bepalingen op van zijn beslissing nr. E.T. 59.925 dd. 13.11.1987, namelijk dat het openmaken van een deur door een slotenmaker een werk in onroerende staat is waarop in principe de verlegging van heffing van heffing van toepassing is (artikel 20 KB 1).
De fiscus gaat niet in op het toe te passen btw-tarief. Maar ons inziens kan de gerechtsdeurwaarder niet als een eindeverbruiker in de zin van deze bepaling worden beschouwd waardoor het verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen aan privéwoningen van minstens tien jaar oud (rubriek XXXI, tabel A KB 20) niet van toepassing kan zijn.
Inwerkingtreding
De nieuwe circulaire treedt in werking op 8 oktober 2024, de dag van haar publicatie op Fisconetplus en vervangt de beslissingen nr. E.T.122.121 dd. 08.03.2022 en nr. E.T.122.121/2 dd. 16.04.2012 en de circulaire 2018/C/30 dd. 07.03.2018.
Fisconetplus, circulaire 2024/C/61, 7 oktober 2024