6% voor verbouwing villa tot appartementen en ook voor de erbij horende gemeenschappelijke delen gelegen in andere nieuwbouw

Voor de verbouwing van een villa tot appartementen (blok A) beslist de rulingcommissie dat het wel degelijk om een verbouwing gaat waarop het verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing kan zijn. Uit de plannen blijkt dat de uit te voeren werken in hoofdzaak zullen steunen op de oude dragende muren en, meer in het algemeen, op de wezenlijke structuur van het bestaande gebouw. Het volume wordt niet uitgebreid. De vervanging van de vloeren op de 1ste en de 2de verdieping gebeurt met behoud van dezelfde plafondhoogtes als de oorspronkelijke constructie. En de toegang tot de verdiepingen van de villa verlopen via een andere blok (nieuwbouw) zodat in de villa zelf geen nieuwe trappenhuizen en liften nodig zijn. Het enige wat wordt toegevoegd zijn terrassen.
De werken aan de gemeenschappelijke delen in blok A die deels bij de appartementen van de andere blok horen, komen enkel voor het verlaagd tarief in aanmerking in de mate dat ze betrekking hebben op de appartementen in blok A. Hetzelfde geldt voor de gemeenschappelijke delen in blok B (nieuwbouw) die deels bij de appartementen van blok A behoren.
Voor de volgende werken wordt het verlaagd btw-tarief niet toegestaan: tuin, de parkeerplaatsen tegenover de villa en de toegangswegen ernaar, omliggende muur en poorten.

Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2020.2181, 12 januari 2021

Onderschoeiingen kunnen als afbraakwerken worden beschouwd

Voor de sloop en heropbouw van een woning in Hasselt, dient de bouwheer op 4 augustus 2016 een verklaring in voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% conform rubriek XXXVII van de tabel A van de bijlage bij KB 20​. Dat verlaagd btw-tarief geldt enkel voor de werken die aan de bouwheer worden gefactureerd. Volgens de fiscus heeft de betrokken bouwheer enkel heropgebouwd omdat het oude gebouw al bijna volledig was afgebroken op het moment dat hij de grond aankocht. Hiervoor verwijst de fiscus naar een in 2013 aan de verkopers afgeleverde vergunning voor het splitsen van de grond waarin eveneens de afbraak van het oude gebouw was opgenomen. Daarbij werd gespecificeerd dat de woning afgebroken moest zijn vooraleer de loten verkocht mochten worden. En in de verkavelingsakte van 24 oktober 2014 werd het te verkavelen goed omschreven als ‘een gesloopte woning op en met grond en achterliggende grond’. In de notariële verkoopakte van 9 oktober 2015 wordt het verkochte goed omschreven als ‘een perceel bouwgrond’.
De bouwheer vindt dat hij wel in aanmerking voor dit verlaagd btw-tarief omdat hij ook nog verdere afbraakwerken van het oude gebouw liet uitvoeren. Daarvoor verwijst hij naar drie facturen voor in totaal 4.178 euro (excl. btw) waarbij de kosten werden gefactureerd voor de uitgraving en afvoering van funderingsrestanten, het afbreken van een scheidingsmuur en afbraak- en opruimingswerken met minigraver. En volgens de bouwheer zouden ook de onderbouwwerken (voor een bedrag van 43.368,09 euro excl. btw) als afbraakwerken moeten worden beschouwd.
Dat de koper zelf nog afbraakwerken heeft laten uitvoeren, kan volgens het hof niet betwist worden. Maar is de omvang van die werken wel voldoende? De bouwheer verwijst naar de voorafgaande beslissing 2016.023 van 31 mei 2016 waarin de rulingcommissie aanvaardt dat het verlaagd btw-tarief ook van toepassing kan zijn in het geval de afbraak betrekking heeft op een ondergronds gebouw met significante omvang. Bij haar beoordeling vergeleek de rulingcommissie de kostprijs van de nog uit te voeren afbraakwerken met de kostprijs van de vroeger reeds uitgevoerde werken.
Wat de onderbouw of -schoeiingswerken betreft, een stabilisatietechniek waarbij bestaande funderingen en scheidingsmuren onderbouwd en verdiept worden ter stabilisatie van scheidingsmuren wanneer de fundamenten van de bestaande gebouwen ontoereikend zijn en om grondverzakkingen te vermijden, is het hof van oordeel dat deze noodzakelijk zijn ingevolge de afbraak (om de stabiliteit van de aangrenzende woningen te garanderen en grondverzakkingen ten gevolge van de afbraak te vermijden). Zelfs zonder heropbouw van de woning zouden die werken noodzakelijk geweest zijn. Dus ook deze kosten tellen mee als onderdeel van de kostprijs van de afbraakwerken.
De kosten voor de afbraak in hoofde van de koper bedragen zo in totaal 47.546,09 euro terwijl de afbraakkosten van de verkoper 6.500 EUR bedroegen. De koper heeft dan ook recht op de toepassing van het verlaagd btw-tarief.

HvB Antwerpen, rolnr. 2019/AR/360, 8 december 2020

Foornijveraars: nihilaangifte 4de kwartaal 2020

Voor de btw-aangifte van het vierde kwartaal 2020 kregen wij verschillende vragen of er ook een aanpassing zou komen voor de forfaitaire regeling voor foornijveraars. Daarop hebben wij deze problematiek aangekaart bij de centrale diensten van de btw-administratie.
Die heeft vandaag laten weten dat foornijveraars voor het vierde kwartaal 2020 een nihilaangifte mogen indienen. 
De btw-aangifte die voor het vierde kwartaal 2020 al ingediend zou zijn, kan via Intervat alsnog aangepast worden door een verbeterende aangifte in te dienen die de vorige vervangt. Men kan er ook voor kiezen een correctie door te voeren in de volgende btw-aangifte.

​FOD Financiën, bericht 28 januari 2021​

Gemengd gebruikte voertuigen: forfait 35% kan eenmalig toegepast worden voor 2020

Sedert 1 januari 2013 (voor onroerende goederen sinds 2011) moeten btw-plichtigen ook de btw-aftrek op bedrijfsmiddelen steeds beperken in de mate dat deze gebruikt worden voor zowel beroeps- als voor andere doeleinden (artikel 45, § 1quinquies Wbtw). Vóór 2013 gaf het privégebruik van het bedrijfsmiddel in principe geen aanleiding tot een beperking van de btw-aftrek, maar wel tot een btw-heffing op het privégebruik (artikel 19, § 1 Wbtw oud).
In zijn circulaire nr. 36 dd. 23.11.2015 coördineert de fiscus zowel de oude, als gewijzigde en nieuwe standpunten over de btw-aftrek op gemengd gebruikte goederen en diensten. Voor een reeks van specifiek opgesomde voertuigen (waaronder de personenwagens bedoeld onder de 50%-aftrekbeperking voorzien in artikel 45, § 2 Wbtw) die zowel voor beroeps- als voor privédoeleinden worden gebruikt, voorziet de fiscus in drie methoden waaruit de btw-plichtige kan kiezen om het beroepsgebruik ervan vast te stellen:

rittenadministratie;
semi-forfaitaire formule;
de forfait van 35%.

Voor elk voertuig kan de btw-plichtige in principe kiezen of hij het beroepsgebruik ervan vaststelt volgens een behoorlijk gehouden rittenadministratie, dan wel volgens de semi-forfaitaire formule die onder meer rekening houdt met de afstand tussen de woon- en de werkplaats en 200 forfaitair vastgestelde dagen van woon-werkverplaatsing. Kiest de btw-plichtige om het beroepsgebruik forfaitair vast te stellen op 35%, dan moet hij dit forfait toepassen op alle gemengd gebruikte vervoermiddelen die in voormelde lijst zijn opgesomd. Dezelfde btw-plichtige kan dus niet voor de ene gemengd gebruikte personenwagen het forfait van 35% toepassen en voor een andere gemengd gebruikte personenwagen de semi-forfaitaire formule.
Ingevolge de lockdown door de coronacrisis en het door de overheid in een zo groot mogelijke mate verplichte thuiswerk, worden heel wat firmawagens veel minder gebruikt dan voorheen. Dat kan nadelig zijn voor de btw-aftrek die berekend wordt op basis van de semi-forfaitaire formule. Omdat in die methode het privégebruik forfaitair wordt vastgesteld, zal het beroepsgebruik alleen maar afnemen als er met het voertuig minder kilometers worden gereden.
Op de vraag of de minister het forfaitair vastgestelde aantal dagen van woon-werkverplaatsing wil verminderen voor 2020, of elke btw-plichtige wil toelaten om in die semi-forfaitaire formule het forfait van 200 dagen te vervangen door het aantal werkelijke dagen waar op verplaatsing werd gewerkt, antwoordt hij negatief. Omwille van de uiteenlopende situaties met telewerk en tijdelijke werkloosheid en met personen met een essentieel beroep die zijn blijven werken, is het volgens hem niet vanzelfsprekend die semi-forfaitaire formule eenvormig voor alle werknemers aan te passen. Een individuele aanpassing op grond van het aantal gewerkte dagen op de plaats van tewerkstelling zou dan weer leiden tot bijkomende administratieve lasten voor de btw-plichtigen.
Op de vraag of het forfait van 35% voor het jaar 2020 eenmalig kan worden toegepast los van de andere voormelde voorwaarden voor de toepassing ervan, antwoordt de minister positief. Btw-plichtigen die voor een of meer gemengd gebruikte vervoermiddelen het beroepsgebruik ervan berekenen op basis van de semi-forfaitaire formule, zullen bijgevolg voor 2020 de btw-aftrek op dat voertuig toch kunnen berekenen op basis van het forfait van 35%, zonder dat ze verplicht zijn dit forfait toe te passen voor al hun gemengd gebruikte vervoermiddelen. En voor 2021 zullen ze opnieuw de semi-forfaitaire formule kunnen toepassen. Zo zal een btw-plichtige in 2020 bijvoorbeeld voor het ene gemengd gebruikte voertuig het forfait van 35% kunnen toepassen terwijl hij voor een ander gemengd gebruikt voertuig de semi-forfaitaire formule toepast.

Cijfervoorbeeld
Een btw-plichtige heeft in 2019 een personenwagen aangekocht voor 40.000 euro + 8.400 euro btw. Omdat de zaakvoerder of een personeelslid het voertuig ook gratis mag gebruiken voor privédoeleinden, moet de btw-aftrek, naast de beperking tot maximum 50% ingevolge artikel 45, § 2 Wbtw, beperkt worden tot het beroepsgebruik als dit minder bedraagt dan 50%.

Zaakvoerder
De zaakvoerder woont ook op de zetel van de bedrijfsuitoefening. Het beroepsgebruik wordt berekend op basis van de semi-forfaitaire formule: 100 – [(0 x 2 x 200 + 6.000)/aantal gereden kilometers] x 100. Stel dat de zaakvoerder jaarlijks 20.000 kilometer rijdt, dan is het beroepsgebruik 70%: 100 – [6.000/20.000] x 100. Er werd op de aankoop in 2019 bijgevolg 50% (max. btw-aftrek), zijnde 4.200 euro btw afgetrokken.
Ingevolge de coronacrisis werd in 2020 met het voertuig slechts 8.000 kilometer gereden. Het beroepsgebruik is dan volgens de semi-forfaitaire formule 25%: 100 – [6.000/8.000] x 100. Dus moet de btw-plichtige in principe in zijn aangifte van het eerste kwartaal 2021 een herziening doorvoeren ten voordele van de fiscus voor een bedrag van 420 euro [(8.400/5) x (50%-25%)]. Past de btw-plichtige ingevolge het antwoord van de minister voor het jaar 2020 eenmalig de forfaitaire methode toe, dan bedraagt die herziening maar 252 euro [(8.400/5) x (50%-35%)]. Die 35% moet dan voor het jaar 2020 uiteraard ook worden toegepast voor de btw-aftrek op de kosten met betrekking tot dit voertuig (brandstof, onderhoud, enzovoort). Voor het jaar 2021 zal de btw-plichtige opnieuw de semi-forfaitaire formule kunnen toepassen.
 
Werknemer
De werknemer woont op 65 kilometer van de werkplaats. Het beroepsgebruik wordt berekend op basis van de semi-forfaitaire formule: 100 – [(65 x 2 x 200 + 6.000)/aantal gereden kilometers] x 100. Stel dat de werknemer jaarlijks 50.000 kilometer rijdt, dan is het beroepsgebruik 48%: 100 – (26.000/50.000] x 100. Er werd in 2019 bijgevolg 48% (50% max. btw-aftrek vermindert tot het beroepsgebruik), zijnde 4.032 euro btw afgetrokken.
Ingevolge de coronacrisis werd in 2020 met het voertuig slechts 26.000 kilometer gereden. Het beroepsgebruik is dan volgens de semi-forfaitaire formule 0%: 100 – [26.000/26.000] x 100. Dus moet de btw-plichtige in principe in zijn aangifte van het eerste kwartaal 2021 een herziening doorvoeren ten voordele van de fiscus voor een bedrag van 806,40 euro [(8.400/5) x (48%-0%)]. Past de btw-plichtige ingevolge het antwoord van de minister voor het jaar 2020 eenmalig de forfaitaire methode toe, dan bedraagt die herziening maar 218,40 euro [(8.400/5) x (48%-35%)]. Die 35% kan dan voor het jaar 2020 uiteraard ook worden toegepast voor de btw-aftrek op de kosten met betrekking tot dit voertuig (brandstof, onderhoud, enzovoort). Voor het jaar 2021 zal opnieuw de semi-forfaitaire formule toegepast kunnen worden.

Kamercommissie Financiën 2020-2021, COM 330, vraag 55012203C, J. Donné, 13 januari 2021

Minister bevestigt nogmaals dat de fiscus belastingteruggaven mag aanwenden voor btw-schulden waarvoor een afbetalingsplan is toegekend

De minister bevestigt nogmaals dat de fiscus kan beslissen om een aanwending zonder formaliteiten door te voeren van een belastingtegoed voor een btw-plichtige die ook een afbetalingsplan heeft lopen voor een andere schuld. Een toegekende afbetalingsplan houdt maximaal rekening met al vastgestelde, maar nog niet terugbetaalde teruggaven.
Voormelde aanwendingen zonder formaliteiten zijn het voorwerp  van een zorgvuldig onderzoek met oog voor voldoende financiële ruimte voor het bedrijf in de crisis.

Kamercommissie Financiën, COM 330, vraag 55012214C, J. Donné, 13 januari 2021

Minister verduidelijkt hoofdzakelijkheidscriterium gebruik voor vrijgesteld onderwijs

Met ingang van 1 januari 2016 verlaagde de wetgever het btw-tarief voor handelingen  met betrekking tot schoolgebouwen naar 6% (KB van 14 december 2015, B.S. 15 december 2015). De fiscus licht deze regeling toe in zijn circulaire 2018/C/6 dd. 18.01.2018. Zo aanvaardt de fiscus dat het verlaagd btw-tarief ook van toepassing is als het gebouw niet uitsluitend maar hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het verstrekken van door artikel 44 Wbtw vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding. De minister verduidelijkt dat voor de beoordeling van dit hoofdzakelijkheidscriterium voor schoolgebouwen gebruik wordt gemaakt van een breuk met in de teller het gebruik tijdens de reguliere schooluren en met in de noemer het geheel aantal uren dat het gebouw wordt gebruikt (met inbegrip van de uren dat het gebouw ter beschikking wordt gesteld van derden).

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-030, 9 december 2020, vraag 53, L. Dierick, 5 november 2020

Oppervlakte hanteren om na te gaan of een gebouw of een gedeelte ervan voor onderwijs of leerlingenbegeleiding wordt gebruikt

Met ingang van 1 januari 2016 verlaagde de wetgever het btw-tarief voor handelingen  met betrekking tot schoolgebouwen naar 6% (rubriek XL van tabel A KB 20). De fiscus licht deze regeling toe in zijn circulaire 2018/C/6 dd. 18.01.2018. Zo aanvaardt de fiscus dat het verlaagd btw-tarief ook van toepassing is als het gebouw niet uitsluitend maar hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het verstrekken van door artikel 44 Wbtw vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding.
Blijkbaar zou de fiscus bij controles het standpunt innemen dat de ruimten van het schoolgebouw die niet voor het vrijgesteld onderwijs, noch voor de vrijgestelde leerlingenbegeleiding worden gebruikt, maar in totaal toch minder dan 50% van de oppervlakte van het gebouw bedragen, niet in aanmerking komen voor het voormeld verlaagd btw-tarief.
Hierover ondervraagd, verduidelijkt de minister eerst en vooral dat als een gebouw geplaatst wordt onder het stelsel van mede-eigendom, dan wordt elk privatief deel (en het daarbij horend deel van de gemeenschappelijke delen) afzonderlijk beschouwd. De toepassing van het tarief wordt dan beoordeeld voor elk ‘gedeelte van een gebouw’.
Wordt zo’n gebouw of een gedeelte ervan gebruikt voor andere doeleinden dan het verstrekken van vrijgesteld onderwijs (of leerlingenbegeleiding), dan hanteert de fiscus het criterium van de oppervlakte om na te gaan of het gebouw of het gedeelte ervan wel of niet hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het verstrekken van vrijgesteld onderwijs en/of leerlingenbegeleiding.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-030, 9 december 2020, vraag 54, L. Dierick, 5 november 2020

Verlaagde btw voor schoolgebouwen: minister weigert te bevestigen dat de huurprijs niet relevant is

Met ingang van 1 januari 2016 verlaagde de wetgever het btw-tarief voor handelingen  met betrekking tot schoolgebouwen naar 6% (rubriek XL van tabel A KB 20). De fiscus licht deze regeling toe in zijn circulaire 2018/C/6 dd. 18.01.2018. Zo aanvaardt de fiscus dat voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief de school geen eigenaar moet zijn van het gebouw. Het volstaat dat ze een gebouw huurt en hierover kan beschikken als ware ze de eigenaar ervan die ieder ander van het genot van dat recht kan uitsluiten (het louter recht op toegang van het gebouw en gebruik ervan is bijgevolg niet voldoende).
Blijkbaar zou de fiscus bij controles in zo’n geval eisen dat de school een marktconforme huur betaalt.
Volgens de minister moet men om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van een verhuur, rekening houden met alle elementen van de overeenkomst, met inbegrip van de prijs, die een essentieel element is van de huurovereenkomst. De minister gaat verder niet in op de problematiek en wil dus niet op algemene wijze bevestigen, nochtans op vraag van zijn partijgenote, dat een huurovereenkomst, waarvan de inhoud overeenstemt met de realiteit, tussen de onderwijsinstelling en de eigenaar van het schoolgebouw volstaat om aan te tonen dat de onderwijsinstelling over een duurzaam gebruiksrecht beschikt tijdens de normale schooluren en dat het bedrag van de huurvergoeding ter zake niet relevant is voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6%.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-030, 9 december 2020, vraag 55, L. Dierick, 5 november 2020

Minister blijft bij individuele steunmaatregel om gevolgen coronacrisis te beperken voor ondernemers

Ondernemingen die door de coronacrisis hinder ondervinden, kunnen onder meer inzake btw de volgende steunmaatregelen vragen aan de FOD Financiën:

betalingsfaciliteiten;
vrijstelling van nalatigheidsinteresten;
kwijtschelding van boeten voor niet-betaling of laattijdige betaling (de andere boeten worden niet beoogd door de steunmaatregelen) .

Klik hier voor meer info.
Deze maatregel loopt voorlopig voor aanvragen tot 31 maart 2021 (vraag 55001211P dd. 17.12.2020).
Volgens de minister is deze aanpak de beste optie om maximaal en op maat in te spelen op de specifieke problemen die ondernemers omwille van de coronacrisis ondervinden.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-030, 9 december 2020, vraag 33, S. Matheï, 4 november 2020

Geen btw-aftrek op deel kosten dat koper aan verkoper verschuldigd is bij openbare verkoop

De kosten van een openbare verkoop vallen ten laste van de verkoper. De koper is wel gehouden tot een forfaitaire bijdrage in de kosten van de verkoop. Een deel heeft dus ook betrekking op het btw-bedrag dat de notaris aan de staat verschuldigd is voor zijn aan de verkoper verrichte diensten.
Gaat de koper akkoord met de overeenkomst, dan is hij ervan op de hoogte dat de werkelijke kosten van de verkoop, met inbegrip van de verschuldigde btw op de kosten en het ereloon van de notaris, ten laste zijn van de verkoper. Omdat de koper deze belasting niet heeft voldaan, heeft hij logischerwijs geen recht op de btw-aftrek.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-030, 9 december 2020, vraag 41, V. Scourneau, 4 november 2020

Uitstel tot 1 januari 2022 van verplichte toepassing nieuwe circulaire reisbureaus bevestigd

Op 17 november 2020 liet de administratie via e-mail weten dat de verplichte toepassing van de circulaire 2020/C/44 dd. 23.03.2020​, voorzien voor reizen geboekt vanaf 1 april 2021, werd uitgesteld naar reizen geboekt vanaf 1 januari 2022.
De fiscus bevestigt dit uitstel nu ook met een addendum aan voormelde circulaire.

Fisconetplus, circulaire 2021/C/7, 20 januari 2021

Onroerend goed voor verhuur is bedrijfstak

Volgens de rulingcommissie kwalificeert de door de aanvrager omschreven partiële splitsing van de betrokken vennootschap, waarbij deze de activa en passiva (onroerende goederen, huurcontracten, overeenkomsten voor terbeschikkingstelling, personeel, meubilair …) die bestemd zijn voor de bedrijfstak van verhuring van onroerende goederen, waarvan een deel als opslagruimte met btw wordt verhuurd, inbrengt in een nieuw opgerichte onderneming, voor btw als een overdracht van een onderneming waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend waarop de artikelen 11 en 18, § 3 Wbtw van toepassing zijn.

Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2020.1812, 15 december 2020​