Auteur: admin.btwlijn

Nultarief tot eind 2022 op COVID-19-vaccins en -testkits – verlenging btw-verlaging mondmaskers en handgels

Het Belgisch Staatsblad van 30 december 2020 publiceert de wet van 20 december 2020​ houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie. Die wet voorziet inzake btw in:

een verlenging van de btw-verlaging naar 6% op mondmaskers en hydroalcoholische gels tot 31 maart 2021;
een nultarief voor COVID-19-vaccins en -testkits en daarmee nauw samenhangende diensten vanaf 01.01.2021 tot 31.12.2022.​

Met betrekking tot het nultarief voor vaccins en testkits geeft de fiscus nu ook toelichting in een circulaire.
Bedoelde goederen
Volgens de fiscus gaat het om de volgende goederen ongeacht wie de verkoper en de koper zijn:

de COVID-19-vaccins die een Europese marktvergunning hebben gekregen en als geneesmiddelen zijn geregistreerd door de minister bevoegd voor volksgezondheid;
diagnostische tests voor deze ziekte zoals onder meer PCR testen (nucleïnezuurtesten) en antigentesten via een staalafname uit de neus, serologische testen via bloedafname en (antilichaam)zelftesten. De diagnostische testen dienen te beantwoorden aan de vereisten van de EU op het vlak van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (richtlijn 98/79/EG dd. 27.10.1998 en Verordening (EU) 2017/746 dd. 05.04.2017).

Voor de invoer van vaccins en diagnostische tests geldt nog tijdelijk, momenteel voorzien tot 30.04.2021, een volledige btw-vrijstelling (circulaire 2020/C/54 dd. 17.04.2020), welke voorrang heeft op het nultarief. Eens die tijdelijke maatregel afloopt, dan kan het nultarief toegepast worden.

Bedoelde diensten
De fiscus neemt aan dat de met deze goederen samenhangende diensten die ook voormeld nultarief kunnen genieten, de volgende zijn:

het afnemen van de test;
de analyse van de test bij het toegewezen labo;
het toedienen van een vaccin.

Voor zover deze diensten onder een vrijstelling van artikel 44, § 1, of § 2, 1° Wbtw vallen, is deze vrijstelling van toepassing en niet het nultarief. Er is in dat geval geen recht op btw-aftrek.

Wet van 20 december 2020, B.S. 30 december 2020; Fisconetplus, circulaire 2021/C/3, 11 januari 2021

 

Aanpassingen btw-forfait kappers 4de kwartaal 2020

In het kader van de overheidsmaatregelen in de strijd tegen de coronacrisis laat de fiscus weten de btw-forfait voor kappers voor het vierde kwartaal 2020 bij te sturen.
Verlaging forfait 4de kwartaal 2020
Voor kappers wordt de omzet van de patroon onder de forfaitaire regeling berekend op basis van een typeprijs die wordt vermenigvuldigd met een forfaitair vastgesteld aantal typediensten. Voor de btw-aangifte over het derde kwartaal 2020 wordt dat aantal typediensten als volgt verminderd:

heren:                 307 in plaats van 1140;
dames:               144 in plaats van 534.

FOD Financiën, nieuwsbericht, 20 november 2020

Fiscus gehouden tot vrijwaring van door btw-plichtige aan klant terug te betalen btw die op basis van een administratief standpunt ten onrechte werd aangerekend

Een commercieel bedrijf verzorgt opleidingen tot lijnpiloot. Over de gevraagde vergoedingen rekent zij 21% btw aan. De raad van State oordeelde al in 2005 dat ook beroepsopleidingen door commerciële ondernemingen onder de vrijstelling van artikel 44, § 2, 4° Wbtw oud vallen. In zijn antwoord van 1 juli 2005 op een parlementaire vraag stelt de minister dat aan een wetsontwerp wordt gewerkt om voormeld artikel aan te passen en dat commerciële ondernemingen in afwachting van die wijziging de vrijstelling kunnen toepassen, maar evenzeer ervoor mogen kiezen hun  beroepsopleidingen zoals voorheen te blijven belasten. Die wetswijziging werd uiteindelijk doorgevoerd met ingang van 1 januari 2014. Sindsdien kunnen enkel openbare besturen en instellingen zonder winstoogmerk zich nog op de onderwijsvrijstelling beroepen.
Het Hof van Cassatie oordeelde in 2010 (F.08.0010.N dd. 14.01.2010) dat de georganiseerde pilootopleiding onder de btw-vrijstelling van artikel 44 § 2, 4° Wbtw valt en dat commerciële ondernemingen eveneens aanspraak kunnen maken op die btw-vrijstelling.
Toch bleef de betrokken onderneming na de arresten van de Raad van State en het Hof van Cassatie btw aanrekenen op de opleidingen tot lijnpiloot, zich daarbij baserend op voormeld antwoord van de minister.
Volgens de rechtbank blijkt uit wat voorafgaat dat beroepsopleidingen door artikel 44, § 2, 4° Wbtw vrijgesteld zijn van btw. Daar kunnen aanschrijvingen en antwoorden op parlementaire vragen niets aan wijzigen. De onderneming rekende dus ten onrechte, in strijd met de openbare orde, btw aan over de beroepsopleidingen. De cursisten hebben dus ten onrechte btw betaald. Daarom is de onderneming verplicht die btw aan de cursist (dewelke de rechtszaak aanspande tegen de opleidingsverstrekker) terug te betalen, met moratoriumintresten vanaf de datum van de aanmaning tot terugbetaling.
Maar de rechtbank is het met die onderneming eens dat zij werd misleid door de fiscus die haar de mogelijkheid bood, om in strijd met de wetgeving, toch btw te blijven aanrekenen in afwachting van de aangekondigde wetswijziging. De eis van de onderneming tot vrijwaring door de fiscus is dan ook gegrond in de mate dat die onderneming de btw aan de cursist moet terugbetalen. De fiscus moet dus deze btw die de onderneming eerder heeft afgedragen aan deze laatste terugbetalen.

Rb. Brugge, rolnr. 18/984/A, 30 maart 2020

Rechtbank verminderd boetes voor ontbreken dagontvangstenboek, garageregister en niet-bewaring van verplicht te bewaren stukken

Een btw-plichtige actief in de autosector krijgt ingevolge een controle de volgende boetes opgelegd:

het niet houden van een dagboek van ontvangsten: 1.500 euro;
het niet bewaren van boeken en stukken waarvan het houden of uitreiken is voorgeschreven krachtens het Btw-wetboek: 1.000 euro;
het niet houden van het register dat overeenkomstig artikel 28 van het KB nr. 1 van 29.12.1992 dient gehouden te worden: 1.500 euro.

De rechter vindt dat voor deze overtredingen terecht boetes worden opgelegd, maar is ook van oordeel dat in de gegeven omstandigheden moet worden vastgesteld dat de opgelegde bedragen onevenredig zijn met de begane inbreuken. De opgelegde boetes moeten dus herleid worden tot redelijke proporties. Daarom besluit de rechtbank de boetes als volgt te verminderen:

het niet houden van een dagboek van ontvangsten: 500 i.p.v. 1.500 euro;
het niet bewaren van boeken en stukken waarvan het houden of uitreiken is voorgeschreven krachtens het Btw-wetboek: 500 i.p.v. 1.000 euro;
het niet houden van het register dat overeenkomstig artikel 28 van het KB nr. 1 van 29.12.1992 dient gehouden te worden: 500 i.p.v. 1.500 euro.

Rb. Brugge, rolnr. 19/191/A, 10 maart 2020

Normale waarde als minimum maatstaf van heffing voor verkoop oldtimer door vennootschap aan vaste vertegenwoordiger van haar bestuurdersvennootschap

Een btw-plichtige vennootschap koopt na een schadegeval een oldtimer (Bentley Drophead Coupé S1 Continental) voor 75.000 euro en schrijft het voertuig in op haar naam. Enkele maanden na de aankoop en na aan het voertuig herstellingen te hebben uitgevoerd, verkoopt die vennootschap het voertuig voor 120.000 euro aan de vaste vertegenwoordiger van haar bestuurdersvennootschap. Over dit bedrag wordt ook btw afgedragen.
De fiscus vordert echter de btw op 330.000 euro, namelijk het bedrag waaraan het voertuig kort daarna te koop wordt gesteld.  Dit is eveneens het verzekerde bedrag voor dit voertuig. En omdat de verkoop gebeurde door de vennootschap aan de vaste vertegenwoordiger van haar bestuurdersvennootschap, moet er volgens de fiscus toepassing gemaakt worden van artikel 33, § 2 Wbtw. Dat artikel voorziet de normale waarde als minimum maatstaf van heffing voor handelingen tussen verbonden partijen (waaronder vennootschap-bestuurder) waarbij de begunstigde de btw niet of niet volledig kan aftrekken en de gevraagde prijs lager ligt dan die normale waarde.
De btw-plichtige betwist niet dat deze minimum maatstaf van heffing van toepassing is, maar wel de normale waarde van 330.000 euro die de fiscus daar op kleeft.
De voor artikel 33, § 2 Wbtw toe te passen normale waarde, is in principe gelijk aan het volledige bedrag dat een afnemer in de handelsfase waarin de goederen of de dienst wordt verricht bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke leverancier of dienstverrichter.
Uit voormelde gegevens, en het feit dat wagen ook op een veilingwebsite te koop werd aangeboden voor een bedrag van 285.000 euro. De deskundigen van die website schatten de waarde van het voertuig tussen de 315.000 en 350.000 euro. Bovendien staat het voertuig ook nog steeds te koop voor 330.000 euro op een andere website voor oldtimers. En het verzekerde bedrag van 330.000 werd vastgesteld op basis van een schatting door een erkend expert van de Belgische Federatie voor Oude Voertuigen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze verschillende deskundigenverslagen de normale waarde van het voertuig inderdaad 330.000 euro bedraagt. Het is bovendien niet aannemelijk dat dit voertuig te koop zou worden aangeboden voor een bedrag dat drie maal de normale waarde ervan zou bedragen. En aan de schattingen die na de btw-controle gevraagd zijn door de btw-plichtige, hecht de rechtbank geen geloofwaardigheid.

Rb. Brugge, rolnr. 18/2261/A, 2 maart 2020

Vrijgestelde onroerende verhuur voor gebouw dat op passieve wijze ter beschikking wordt gesteld

Een btw-plichtige onderneming stelt een gebouw ter beschikking van een verbonden onderneming. Over de vergoeding wordt btw aangerekend omdat de handeling volgens de partijen kwalificeert als het verlenen van een recht tot uitoefening van een beroepswerkzaamheid en niet als een vrijgestelde onroerende verhuur. De btw-plichtige heeft dan ook de btw geheven van de kosten met betrekking tot het ter beschikking gestelde gebouw afgetrokken.
Maar volgens de fiscus is er wel degelijk sprake van een door artikel 44, § 3, 2° Wbtw vrijgestelde onroerende verhuur en is voormelde btw ten onrechte afgetrokken.
Zo’n vrijgestelde onroerende verhuur bestaat volgens het Europese Hof van Justitie erin dat aan de huurder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht wordt verleend om een onroerend goed te gebruiken en om ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. In haar Temco-arrest voegde dat Hof daar nog aan toe dat zo’n onroerende verhuur in de regel een passieve activiteit is die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Ook in die zaak kon de verhuurder zich het recht voorbehouden het gehuurde gebouw regelmatig te bezoeken en had de overeenkomst betrekking op bepaalde delen van een gebouw die gemeenschappelijk met andere huurders gebruikt moeten worden.
Het contract dat het voorwerp is van dit geschil, voldoet volgens de rechtbank aan de voorwaarden van een vrijgestelde onroerende verhuur. De betiteling van de overeenkomst is voor de rechtbank niet bindend. Dat het de bedoeling zou zijn om nog andere ondernemingen gebruik te laten maken van het gebouw dat daardoor als bedrijvencentrum zou worden geëxploiteerd, blijft slechts een bewering van de verhuurder.
Dat de verhuurder moet instaan voor de onderhouds- en schoonmaakdiensten, de levering van verwarming en elektriciteit en verlichtingsinstallaties, is inherent aan een huurcontract en vormt slechts een bijkomstigheid van de terbeschikkingstelling van het onroerend goed.
Nergens in de overeenkomst is enige bepaling voorzien waardoor de verhuurder een recht van toezicht zou hebben op de activiteit die de huurder in het pand uitoefent.

Rb. Luik, rolnr. 19/1443/A, 8 oktober 2020

Geen verbeterend stuk nodig voor btw-teruggaaf bij verlies vordering ingevolge deficitaire vereffening schuldenaar

Artikel 77, § 1, 7° Wbtw voorziet in een teruggaaf van btw als de schuldvordering van de prijs geheel of ten dele verloren is gegaan. Deze teruggaaf wordt toegestaan zodra het geheel of gedeeltelijk verlies van de schuldvordering vaststaat. Wanneer dat is, hangt af van de omstandigheden eigen aan ieder geval.
Bovendien is de btw-plichtige om de teruggaaf te kunnen uitoefenen, verplicht om aan zijn medecontractant een verbeterend stuk uit te reiken met vermelding van het bedrag van de terug te geven btw (artikel 79, § 1 Wbtw ). Maar ingeval van faillissement van de schuldenaar moet de schuldeiser geen verbeterend stuk uitreiken, noch is de schuldenaar verplicht de btw terug te storten die hij oorspronkelijk in aftrek heeft gebracht en die door de schuldeiser wordt teruggevraagd.
De vereffenaars van een vennootschap hebben aan een schuldeiser geattesteerd dat de vereffening deficitair is en dat de schuldvordering als verloren moet worden beschouwd. Een dik jaar later keurt de ondernemingsrechtbank het verdeelplan goed met het oog op het afsluiten van de vereffening. Uit dit plan blijkt dat de schuldeiser geen betaling meer zal krijgen.
Daarop vraagt de schuldeiser de btw terug die begrepen is in de verloren gegane vordering. De fiscus betwist dit recht op teruggaaf niet, maar weigert de teruggaaf omdat de schuldeiser geen verbeterend stuk heeft uitgereikt zoals is opgelegd door artikel 79, § 1 Wbtw. En volgens de fiscus is een deficitaire vereffening niet hetzelfde als een faillissement, zodat de btw-plichtige geen gebruik kan maken van voormelde administratieve tolerantie om geen verbeterend stuk uit te reiken.
De rechtbank is het daar niet mee eens. In dit geval zijn de gevolgen van de deficitaire vereffening nagenoeg dezelfde als bij een faillissement. Ook hier kan de fiscus de afgetrokken btw maar moeilijk of zelfs niet recupereren. En dus is er geen reden om het verbeterend stuk, welke een controle-technische reden heeft, uit te reiken.
Het verschil in behandeling dat de fiscus maakt tussen een btw-teruggaaf bij faillissement van de schuldenaar, en die van een deficitaire vereffening van de schuldenaar, is niet evenredig en daarom in strijd met het neutraliteits- en doeltreffendheidsbeginsel.

Rb. Brugge, rolnr. 18/1956/A, 3 maart 2020

Commissie publiceert toelichting over in- en uitvoer kleine zendingen

De Europese Commissie publiceert nu ook een toelichting over de regels met betrekking tot de invoer en uitvoer van zendingen van lage waarde. Deze toelichting gaat ook kort in op de btw-regels maar is in hoofdzaak een aanvulling op de toelichting die de Commissie reeds eerder publiceerde over de vanaf 01.07.2021 van toepassing zijnde btw-regels voor e-commerce (OSS en IOSS 2021).

Taxud, nieuwsbericht, 22 december 2020

Aanpassingen btw-forfait kappers 3de kwartaal 2020

In het kader van de overheidsmaatregelen in de strijd tegen de coronacrisis laat de fiscus weten de btw-forfait voor kappers voor het derde kwartaal 2020 bij te sturen.
Verlaging forfait 3de kwartaal 2020
Voor kappers wordt de omzet van de patroon onder de forfaitaire regeling berekend op basis van een typeprijs die wordt vermenigvuldigd met een forfaitair vastgesteld aantal typediensten. Voor de btw-aangifte over het derde kwartaal 2020 wordt dat aantal typediensten als volgt verminderd:

heren:                 855 in plaats van 1140;
dames:               400 in plaats van 534.

Aanpassing btw-aangifte 3de kwartaal 2020
De btw-aangifte die voor het derde kwartaal is ingediend kan via Intervat alsnog aangepast worden. Blijkbaar gaat het niet om een nieuwe aangifte die moet worden ingediend, maar moet de ingediende aangifte geopend worden om vervolgens de aanpassingen door te voeren.
Verlaging forfait 4de kwartaal 2020
In tegenstelling tot wat door sommige beroepsorganisaties reeds is gemaild, is er nog geen definitieve beslissing genomen met betrekking tot de btw-forfait voor het vierde kwartaal. Dat er een verlaging zal komen, dat staat vast. Maar in welke mate zal afhangen van het feit of de kappers dit jaar nog mogen heropenen.

FOD Financiën, nieuwsbericht, 20 november 2020

Verplichte toepassing nieuwe reisbureauregeling uitgesteld tot 1 januari 2022

Omwille van de gevolgen die de reissector door de coronacrisis ondervindt, heeft de minister van financiën beslist de verplichte toepassing van de circulaire 2020/C/44 over de bijzondere reisbureauregeling en de btw-regeling voor reishandelingen waarop de bijzondere reisbureauregeling niet toepasselijk is (naar aanleiding van de aanpassingen van de btw-reisbureauregeling door de wet van 2 mei 2019) uit te stellen naar 1 januari 2022 in plaats van 1 april 2021 zoals eerst voorzien. Het gaat dan om reizen die vanaf die datum geboekt worden.
De fiscus zal hierover nog een addendum publiceren aan voormelde circulaire.
 

Uitbreiding naar heel België van de 6% btw op afbraak en heropbouw woning

Bij het akkoord tot de vorming van de regering Decroo I is overeengekomen om tijdelijk bijkomende situaties te voorzien waar in het kader van afbraak en heropbouw van woningen een verlaagd btw-tarief van 6% toegepast kan worden. 
Vandaag kan de afbraak en heropbouw van een woning, onder bepaalde voorwaarden, een verlaagd btw-tarief van 6% genieten. Eén van die voorwaarden is dat het gebouw gelegen moet zijn in één van de 32 bij koninklijk besluit vastgelegde steden (Antwerpen, Charleroi, Gent, Oostende, Mechelen, Bergen, La Louvière, Sint-Niklaas, Seraing, Luik, Leuven, Brugge, Kortrijk, Roeselare, Aalst, Dendermonde, Genk, Hasselt, Moeskroen, Doornik, Verviers, Namen, Elsene, Ukkel, Etterbeek, Brussel, Anderlecht, Sint-Gilles, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek en Vorst). Deze bepalingen, die zijn opgenomen in rubriek XXXVII van de tabel A van de bijlage bij koninklijk besluit nr. 20 ter uitvoering van het Btw-wetboek, blijven onverminderd van toepassing.
Bovenop deze regeling voorziet een ontwerp van Programmawet ook in een tijdelijk verlaagd btw-tarief van 6% voor de volgende gevallen:

afbraak en heropbouw van de enige en eigen woning op de rest van het Belgische grondgebied (België, behalve de voormelde 32 steden);
afbraak en heropbouw op het Belgische grondgebied van een woning bestemd voor de verhuur aan een sociaal verhuurkantoor of voor de verhuur in het kader van een aan een sociaal verhuurkantoor toegekend beheersmandaat;
de verkoop van of de vestiging, overdracht of wederoverdracht van een zakelijk recht op een op het Belgische grondgebied na afbraak heropgebouwde woning die de koper zelf zal gebruiken als zijn enige en eigen woning of die de koper zal verhuren aan een sociaal verhuurkantoor of in het kader van een aan zo’n verhuurkantoor toegekend beheersmandaat.

Afbraak en heropbouw –  enige en eigen woning
De toepassing van deze tijdelijke btw-verlaging voor afbraak en heropbouw geldt op het gehele Belgische grondgebied, met uitzondering van de 32 bij KB vastgelegde steden bedoeld in rubriek XXXVII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20, onder de volgende voorwaarden:

de op de werken verschuldigde btw wordt opeisbaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022;
het moet gaan om de enige en eigen woning: hierbij wordt geen rekening gehouden met andere woningen waarvan de bouwheer-natuurlijke persoon, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is;
de bouwheer-natuurlijke persoon moet er zonder uitstel zijn domicilie hebben en dit moet zo blijven tot 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming van het gebouw door die bouwheer-natuurlijke persoon;
de totale bewoonbare oppervlakte van voormelde woning mag niet meer bedragen dan 200m²;
de bouwheer-natuurlijke persoon moet voordat de btw opeisbaar wordt, een verklaring van voormelde bestemming indienen bij het bevoegd btw-kantoor met afschriften van de omgevingsvergunning en aannemingscontracten in bijlage;
de bouwheer-natuurlijke persoon moet een afschrift van voormelde verklaring bezorgen aan de dienstverrichter;
de btw moet opeisbaar worden uiterlijk op 31 december van het jaar van de eerste ingebruikneming;
de dienstverrichter moet op zijn factuur een verwijzing naar deze regeling aanbrengen.

Er is ook voorzien in een bijzondere bepaling dat als er reeds op een deel van de werken btw opeisbaar is geworden vóór 1 januari 2021, voormeld verlaagd btw-tarief toch van toepassing is op de rest van de werken waar de btw pas opeisbaar wordt na 31 december 2020. Maar dan moet de voormelde verklaring ingediend zijn uiterlijk 31 maart 2021.
Anderzijds, als de omgevingsvergunning voor de werken pas is aangevraagd vanaf 1 juli 2022, dan blijft de toepassing van dit verlaagd btw-tarief beperkt tot 25% van het totale bedrag van de in die aanvraag voor de omgevingsvergunning vermelde werken die in aanmerking komen voor de toepassing van dit verlaagd btw-tarief.
Voor de afbraak en heropbouw van een woning in een van de 32 bij KB vastgelegde steden bedoeld in rubriek XXXVII van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20, blijven de huidige bepalingen van toepassing.

Afbraak en heropbouw – sociale verhuur
De toepassing van deze tijdelijke btw-verlaging voor afbraak en heropbouw geldt op het gehele Belgische grondgebied, onder de volgende voorwaarden:

de op de werken verschuldigde btw wordt opeisbaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022;
de bouwheer moet na uitvoering van de werken de woning ofwel verhuren aan een sociaal verhuurkantoor, ofwel verhuren in het kader van een door de bouwheer aan een sociaal verhuurkantoor toegekend beheersmandaat, en dit gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het vijftiende jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming van de woning – deze minimumverhuurtermijn wordt, al naargelang het geval, vastgelegd in de met het sociaal verhuurkantoor afgesloten verhuurovereenkomst of overeenkomst inzake het beheersmandaat;
de bouwheer moet voordat de btw opeisbaar wordt, bij het bevoegd btw-kantoor een verklaring indienen dat de na afbraak heropgebouwde woning gedurende een periode van minstens 15 jaar verhuurd zal worden aan een sociaal verhuurkantoor – afschriften van de omgevingsvergunning en aannemingscontracten moeten bij die verklaring gevoegd worden;
de bouwheer moet een afschrift van voormelde verklaring bezorgen aan de dienstverrichters;
de btw moet opeisbaar worden uiterlijk op 31 december van het jaar van de eerste ingebruikneming;
de dienstverrichter moet op zijn factuur een verwijzing naar deze regeling aanbrengen.

Verkoop heropgebouwde woning na afbraak
De toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief wordt ook uitgebreid naar de levering van en de vestiging, overdracht en wederoverdracht van een zakelijk recht op een woning en het bijhorend terrein, na de afbraak van een gebouw en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning. Uiteraard voor zover de vrijstelling van artikel 44, § 3, 1° Wbtw niet van toepassing is.
De toepassing van deze tijdelijke btw-verlaging voor de levering (en zakelijke rechten) van een heropgebouwde woning na afbraak geldt enkel onder de volgende voorwaarden:

de op de levering (of zakelijk recht) verschuldigde btw wordt opeisbaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022;
voormelde handeling moet betrekking hebben op een woning die na de levering (of het zakelijk recht):

uitsluitend of hoofdzakelijk als enige en eigen woning, met een maximum totaal bewoonbare oppervlakte van 200m², wordt gebruikt door de verkrijger (de ontwerptekst spreekt mijn inziens hier ten onrechte over de bouwheer-natuurlijke persoon – mijn inziens een vergissing ingevolge copy/paste) die er zonder uitstel zijn domicilie zal hebben en dit moet zo blijven tot 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming van het gebouw door de verkrijger;
door de verkrijger ofwel wordt verhuurd aan een sociaal verhuurkantoor, ofwel wordt verhuurd in het kader van een door de verkrijger aan een sociaal verhuurkantoor toegekend beheersmandaat, en dit gedurende een periode die ten vroegste eindigt op 31 december van het vijftiende jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming van de woning – deze minimumverhuurtermijn wordt, al naargelang het geval, vastgelegd in de met het sociaal verhuurkantoor afgesloten verhuurovereenkomst of overeenkomst inzake het beheersmandaat;

de leverancier moet voordat de btw opeisbaar wordt (of voor het belastbaar feit bij een verkoop op plan) bij het bevoegd btw-kantoor een verklaring indienen waarin hij verklaart dat het gebouw dat hij laat afbreken en heroprichten het voorwerp zal uitmaken van een levering (of zakelijk recht) om ofwel:

uitsluitend of hoofdzakelijk, als eigen woning te worden gebruikt door de persoon (‘verkrijger’ zou beter zijn) die er zonder uitstel zijn domicilie zal hebben;
verhuurd te worden, ofwel aan een sociaal verhuurkantoor ofwel in het kader van een aan een sociaal verhuurkantoor toegekend beheersmandaat;

bij voormelde verklaring moeten afschriften van de omgevingsvergunning, de aannemingscontracten voor de afbraak en de heropbouw en de compromis of de authentieke akte van de levering (of zakelijk recht) worden gevoegd;
voormelde verklaring moet mee ondertekend worden door de koper;
de leverancier moet een afschrift van voormelde verklaring bezorgen aan zijn medecontractant;
de leverancier moet een verwijzing naar deze regeling aanbrengen op zijn factuur en in de overeenkomst of de authentieke akte met betrekking tot de levering (of zakelijk recht).

Domiciliëringsvereiste
Voor de gevallen waarin de bouwheer-natuurlijke persoon of de verkrijger, in de woning zonder uitstel zijn domicilie moet hebben tot 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming, geldt dat als deze bestemmings- en domiciliëringsvereiste niet langer is vervuld binnen die vijfjarige periode, dan moet:

binnen de maand vanaf deze wijziging een verklaring ingediend worden bij het bevoegd btw-kantoor;
het genoten btw-voordeel teruggestort worden voor het jaar waarin die wijziging zich voordoet en voor de nog te lopen jaren tot beloop van een vijfde per jaar.

Minimum verhuurtermijn van 15 jaar
Als er zich tijdens de voormelde minimum verhuurtermijn van 15 jaar een wijziging voordoet waardoor de voorwaarden voor dit tijdelijk verlaagd btw-tarief niet langer vervuld zijn, dan moet de bouwheer-natuurlijke persoon (‘bouwheer’ is hier voldoende, dit hoeft geen natuurlijke persoon te zijn, dus aanpassing in wetsontwerp is aanbevolen) of de verkrijger:

binnen de maand vanaf deze wijziging een verklaring indienen bij het bevoegd btw-kantoor;
het genoten btw-voordeel terugstorten voor het jaar waarin die wijziging zich voordoet en voor de nog te lopen jaren tot beloop van een vijftiende per jaar.

Bewoonbare oppervlakte van maximum 200m²
Voor die situaties waar als voorwaarde geldt dat de woning maximum 200m² totaal bewoonbare oppervlakte mag hebben, zal de minister bevoegd zijn voor de manier waarop die bewoonbare oppervlakte wordt berekend.

Uitsluitingen
Van de tijdelijke btw-verlaging zijn uitgesloten:

werken in onroerende staat en andere onroerende handelingen die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen;
werken in onroerende staat en andere onroerende handelingen die tot voorwerp hebben de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van zwembaden, sauna’s, midgetgolfbanen, tennisterreinen en dergelijke installaties;
gehele of gedeeltelijke reiniging van een woning.

 

Opgelet met 6% btw voor poorten aan woningen van 10 jaar of ouder

Rubriek XXXI van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet onder meer in een verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen die de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben. Een btw-plichtige onderneming die poorten levert en plaatst, past dit verlaagd btw-tarief toe als die poorten aan de woning worden vastgehecht. De fiscus daarentegen eist de toepassing van het normale btw-tarief van 21%.
In eerste aanleg (Antwerpen dd. 16.04.2018) krijgt de fiscus gelijk waarop de btw-plichtige beroep aantekent. Maar zonder succes.

Poorten en afsluitingen
Voor dit verlaagd btw-tarief is vereist dat de werken op de woning zelf betrekking hebben, en niet op de aanhorigheden ervan zoals de tuin. Wat afsluitingen betreft, en in het bijzonder de erin geïntegreerde poorten, heeft de fiscus steeds het standpunt ingenomen dat deze het verlaagd btw-tarief niet kunnen genieten. Of de toegangspoort al of niet is voorzien van attributen van de woonfunctie (bel, brievenbus, huisnummer) is hierbij van geen belang.
Voor hekkens of poortjes aanvaardt de fiscus dit verlaagd btw-tarief als ze ingewerkt zijn in muurtjes die grenzen aan de woning en die geen eigenlijke scheiding of afbakening van de eigendom vormen (beslissing nr. E.T. 80.398 dd. 01.10.1996).
Het verlaagd btw-tarief moet volgens het hof, als uitzondering op het btw-tarief van 21%, strikt geïnterpreteerd worden. Bovendien voorziet de wettelijke bepaling uitdrukkelijk dat het verlaagd tarief in geen geval van toepassing is op werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerken, tuinaanleg en het oprichten van afsluitingen.
Als de poorten niet zijn aangehecht aan de woning, kan het verlaagd btw-tarief sowieso niet van toepassing zijn. Maar anderzijds is de vasthechting ervan aan de woning daarvoor evenmin voldoende. Om onder de 6% te vallen moet de poort een aanhorigheid of verbetering van de privéwoning uitmaken. Dus niet enkel de verankering van de poort, maar ook de functie ervan is bepalend voor de toepassing van de 6%, zoals bv. een toegangspoort die, zoals een voordeur, toegang verschaft tot de woning zelf.
Toegangspoorten die niet geïntegreerd zijn in de muren van de woning en daartoe geen toegang verschaffen, maken geen deel uit van de woning. De plaatsing ervan kan dus niet worden beschouwd als een handelingen die betrekking heeft op de eigenlijke woning. Zulke leveringen met plaatsing zijn volgens het hof dan ook onderworpen aan het btw-tarief van 21%. En dat blijft zo zelfs als de poort, al dan niet met tussenplaatsing van een paal, aan de woning is vastgehecht. En of ze dan deel uitmaakt van een afscheiding van de eigendom van de openbare weg, of van een afscheiding tussen verschillende delen van de tuin, is evenmin van belang.
De ruling 2018.0458 dd. 19.06.2018 waarop de btw-plichtige zich beroept en waarin werd beslist dat muurvaste aan de woning gehechte toegangspoorten niet als een afsluiting of omheining, maar wel als een aanhorigheid van de woning kunnen worden beschouwd, moet volgens het hof dan ook in deze zin begrepen worden, net zoals voormelde beslissing nr. E.T. 80.398 (het hof gaat niet in op het feit dat een ruling enkel bindende kracht heeft ten aanzien van de aanvrager zelf en dat derden hier geen wettelijke kracht uit kunnen putten).
Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de btw-plichtige niet heeft aangetoond aanspraak te kunnen maken op voormeld verlaagd btw-tarief.

Video- en parlofoon
Wat de installatie van video- en parlofoon betreft, stelt het hof dat het verlaagd btw-tarief voorzien in rubriek XXXI, § 3, 3°, d) van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 (de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie, van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon) enkel van toepassing is voor zover die installatie aan de woning is gehecht. In het geval slechts en deel ervan aan de woning is gehecht en een ander deel ervan aan een onderdeel dat niet behoort tot de woning (bv. de voormelde poorten die geen deel uitmaken van de woning), dan moet het volgend onderscheid worden gemaakt:

als een opsplitsing mogelijk is, zal enkel het deel dat betrekking heeft op de woning het verlaagd btw-tarief kunnen genieten (mits uiteraard ook aan de andere voorwaarden is voldaan), tenzij dat deel slechts bijkomstig deel uitmaakt van een complexe overeenkomst die het verlaagd btw-tarief van 6% niet kan genieten (artikel 1, tweede lid, a KB nr. 20);
is voormelde opsplitsing niet mogelijk, dan gaat het om één enkele prestatie (HvJ dd. 27.10.2005, C-41/04,  Levob Verzekeringen) waarbij het vermoeden van artikel 64, § 3 Wbtw van toepassing is: behoudens tegenbewijs worden de handelingen geacht voor het geheel betrekking te hebben op de goederen of de diensten waarvoor het hoogste btw-tarief geldt. Het tegenbewijs zal volgens het hof niet tot gevolg hebben dat het verlaagd btw-tarief van 6% kan worden toegepast als zou blijken dat de handelingen die onder dit verlaagd btw-tarief vallen slechts bijkomstig deel uitmaken van een overeenkomst, die hoofdzakelijk andere diensten tot voorwerp heeft (artikel 1, tweede lid, a KB nr. 20).

In deze redenering besluit het hof dat ingevolge de beperkte interpretatie van het toepassingsgebied van het verlaagd btw-tarief dit tegenbewijs niet op algemene wijze kan voortvloeien uit de vaststelling dat de camera’s die niet aan de woning bevestigd zijn geen enkel nut hebben zonder het deel van de installatie dat zich in of aan de woning bevindt. Voormeld artikel 1, tweede lid, a) van het KB nr. 20, dat in een uitsluiting van het verlaagd btw-tarief van 6% voorziet voor handelingen die slechts bijkomstig deel uitmaken van een complexe handeling waarop het verlaagd btw-tarief van 6% niet van toepassing is, kan niet worden ingeroepen om de toepassing van het tarief van 6% te bepleiten voor de aan 21% btw onderworpen diensten die bijkomstig deel uitmaken van een complexe overeenkomst die hoofdzakelijk diensten tot voorwerp heeft die wel onderworpen zijn aan het verlaagd btw-tarief van 6%. In die gevallen blijft het voormelde vermoeden van artikel 64, § 3 Wbtw onverkort van toepassing.

Opgewekt vertrouwen en controlebevoegdheden
De btw-plichtige vroeg ook nog de vernietiging van de vordering van de fiscus omwille van een eerder uitgevoerde controle waarbij geen opmerkingen over de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% werden gegeven en om reden dat de controleur zijn onderzoeksbevoegdheden buitensporig zou hebben uitgeoefend.
Wat die eerdere controle betreft, die gebeurde naar aanleiding van de aanvraag tot terugbetaling van een btw-tegoed waarbij enkele facturen en creditnota’s werden opgevraagd. Die controle betreft volgens het hof slechts een zeer beperkt aspect van het vierde kwartaal van 2004. Nergens blijkt dat een grondige controle heeft plaatsgevonden omtrent de toepassing van het verlaagd btw-tarief. De btw-plichtige toont evenmin aan dat hierover een akkoord gesloten werd met de fiscus, noch dat die laatste toen impliciet heeft aanvaard dat op de levering en plaatsing van poorten en video- of parlofoontoestellen in principe een btw-tarief van 6% van toepassing was.
En dat de controleur zijn controlebevoegdheden buitensporig zou hebben uitgeoefend door veel foto’s te nemen bij en vragen te stellen aan de klanten van de btw-plichtige, is volgens het hof niet het geval. Het hof verwijst hierbij nog naar een uitspraak van het Hof van Cassatie waarin is gesteld dat belastingambtenaren in beginsel wel degelijk vanop de openbare weg, met het oog op het bepalen van de belastingschuld, ongemerkt de beroepsactiviteiten van een btw-plichtige kunnen observeren, evenals de beroepshandelingen die deze stelt met andere btw-plichtigen, ook al vinden deze observaties herhaaldelijk plaats (F.18.0093.N dd. 14.12.2018).

HvB Antwerpen, rolnr. 2018/AR/1700, 11 februari 2020