Vrijgestelde onroerende verhuur voor gebouw dat op passieve wijze ter beschikking wordt gesteld

Gepubliceerd op 6 januari 2021

Een btw-plichtige onderneming stelt een gebouw ter beschikking van een verbonden onderneming. Over de vergoeding wordt btw aangerekend omdat de handeling volgens de partijen kwalificeert als het verlenen van een recht tot uitoefening van een beroepswerkzaamheid en niet als een vrijgestelde onroerende verhuur. De btw-plichtige heeft dan ook de btw geheven van de kosten met betrekking tot het ter beschikking gestelde gebouw afgetrokken.
Maar volgens de fiscus is er wel degelijk sprake van een door artikel 44, § 3, 2° Wbtw vrijgestelde onroerende verhuur en is voormelde btw ten onrechte afgetrokken.
Zo’n vrijgestelde onroerende verhuur bestaat volgens het Europese Hof van Justitie erin dat aan de huurder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht wordt verleend om een onroerend goed te gebruiken en om ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. In haar Temco-arrest voegde dat Hof daar nog aan toe dat zo’n onroerende verhuur in de regel een passieve activiteit is die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Ook in die zaak kon de verhuurder zich het recht voorbehouden het gehuurde gebouw regelmatig te bezoeken en had de overeenkomst betrekking op bepaalde delen van een gebouw die gemeenschappelijk met andere huurders gebruikt moeten worden.
Het contract dat het voorwerp is van dit geschil, voldoet volgens de rechtbank aan de voorwaarden van een vrijgestelde onroerende verhuur. De betiteling van de overeenkomst is voor de rechtbank niet bindend. Dat het de bedoeling zou zijn om nog andere ondernemingen gebruik te laten maken van het gebouw dat daardoor als bedrijvencentrum zou worden geëxploiteerd, blijft slechts een bewering van de verhuurder.
Dat de verhuurder moet instaan voor de onderhouds- en schoonmaakdiensten, de levering van verwarming en elektriciteit en verlichtingsinstallaties, is inherent aan een huurcontract en vormt slechts een bijkomstigheid van de terbeschikkingstelling van het onroerend goed.
Nergens in de overeenkomst is enige bepaling voorzien waardoor de verhuurder een recht van toezicht zou hebben op de activiteit die de huurder in het pand uitoefent.

Rb. Luik, rolnr. 19/1443/A, 8 oktober 2020


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?