Auteur: admin.btwlijn

GKS moet aangepast worden aan afrondingsregels cashbetalingen

Vanaf 1 december 2019 zijn onderneming verplicht om de cash-betalingen van consumenten af te ronden naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf cent. Dus als er bv. op het kasticket een te betalen bedrag van 48,73 euro is vermeld, dan zal de consument die contant betaalt 48,75 euro moeten betalen. De fiscus lichtte de gevolgen op het vlak van btw van deze afrondingsregels toe in zijn circulaire nr. 123 dd. 27.11.2019. In een afzonderlijke circulaire gaat hij dieper in op de gevolgen voor het geregistreerd kassasysteem (GKS).

1. Afrondingen van alle betalingen
Voormelde afrondingsverplichting geldt enkel voor betalingen in speciën. Maar een onderneming kan er ook voor kiezen om al haar ontvangen betalingen af te ronden. Daarom moet die specifieke mogelijkheid ook voorzien worden in het GKS. De fiscus merkt bovendien op dat de keuze voor afrondingen van andere betalingen dan in speciën, gemaakt wordt voor het geheel van die andere betalingen, en niet per handeling. Deze regels gelden niet voor maaltijd- of ecocheques en waardebonnen.

2. Bonnen, cheques, enz.
Betalingen met maaltijd- of ecocheques en waardebonnen moeten altijd als eerste behandeld worden. De afronding bij een cahsbetaling gebeurt dus nadat eerst voormelde betaalmiddelen op het totaal zijn toegerekend.
Dus moeten in het GKS minstens de volgende betaalmedia voorzien zijn:

‘MAALTIJDCHEQUE’ waarmee een betaling NOOIT mag afgerond worden;
‘WAARDEBON’, waarmee een betaling NOOIT mag afgerond worden;
‘CASH’, waarmee een betaling ALTIJD wordt afgerond;
‘ELEKTRONISCH’, waarmee een betaling KAN worden afgerond (keuze uitbater).

Cheques en bonnen mogen als betaalmiddel op één lijn (toets) gecombineerd worden, cash mag slechts op één lijn voorkomen en elektronische betalingen mogen gespreid worden over verschillende lijnen naargelang de soort van elektronische betaling (Maestro, VISA, …).

3. Wijze van afrondingen
De circulaire bevat verder bij wijze van voorbeeld de technische regels die gevolgd moeten worden voor het afronden van betalingen in verschillende situaties:

één tafel, één persoon, één btw-kasticket;
één tafel, 10 personen, 10 btw-kastickets;
één tafel, 10 personen, 1 btw-kasticket;

 
4. Btw-kasticket
In de technische circulaire over het GKS (nr. 33 dd. 08.11.2016) wordt bij de eisen voor het btw-kasticket en het vereenvoudigd btw-kasticket bijkomend voorzien in de volgende verplichte vermelding: het door de consument betaalde bedrag, opgesplitst per betaalmiddel en zo nodig afgerond, waarbij minimaal het onderscheid gemaakt moet worden tussen betaling in maaltijdcheques/waardebons, in speciën (CASH) en elektronische betaalmiddelen.

5. X- en  Z-rapporten
In de technische circulaire over het GKS (nr. 33 dd. 08.11.2016) wordt bij de eisen ten aanzien van de verplichte aanmaak van rapporten bijkomend voorzien in de volgende verplichte vermelding op het X-rapport en het Z-rapport: het totaalbedrag van de afrondingen bij betaling.

6. Inwerkingtreding
De software van geregistreerde kassystemen moet met een update aan deze nieuwe regels worden aangepast. De producent moet die update meedelen aan het GKS-team van de FOD Financiën. De update mag hij bij klanten-handelaars enkel installeren na goedkeuring van het GKS-team.
Nieuwe kassystemen die een erkenning als GKS willen krijgen (aangeboden na 27.11.2019) zullen aan de hiervoor vermelde afrondingsregels moeten voldoen.
 
Fisconetplus, circulaire nr. 124, 27 november 2019

Btw en afrondingsregels cashbetaling – ook nieuwe btw-bonnetjes nodig?

Vanaf 1 december 2019 zijn onderneming verplicht om de cash-betalingen van consumenten af te ronden naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf cent. Dus als er bv. op het kasticket een te betalen bedrag van 48,73 euro is vermeld, dan zal de consument die contant betaalt 48,75 euro moeten betalen.

1. Maatstaf van heffing bij afgeronde betaling
Dergelijke afrondingen kunnen op het vak van btw een enorme administratieve last veroorzaken. De onderneming is de btw verschuldigd die begrepen is in het bedrag dat de klant betaalt. Dus zou de onderneming de btw die in het voorbeeld in 0,02 euro is begrepen, ook verschuldigd zijn. En als op het kasticket goederen zijn aangerekend die aan verschillende btw-tarieven onderworpen zijn, dan moet de btw uit die 0,02 euro volgens de regel van drie omgeslagen worden over de verschillende tarieven waarop het kasticket betrekking heeft.
Daarom aanvaardt de fiscus dat de onderneming de verschuldigde btw berekent op het totaal te betalen bedrag per btw-tariefgroep voorafgaand aan de afronding. Als de onderneming hiervan gebruik maakt, moet zij deze berekeningswijze systematisch voor alle te betalen afgeronde bedragen (naar boven of naar beneden) toepassen, en is deze keuze definitief.
 
2. De factuur
Als de onderneming voor de verkoop verplicht is een factuur uit te reiken, of als ze dit vrijwillig doet, en ze past voormelde tolerantie bij afronding van betalingen toe, dan moet de factuur het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag vermelden. In geval van een creditnota of debetnota, moet het terug te betalen totaalbedrag voor afronding en het terug te betalen totaalbedrag na afronding vermeld worden.

3. Kassaticket
Ook kassatickets moeten het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag vermelden. Dat geldt dus ook voor de kassatickets die onder één van de volgende regelingen vallen:

beslissing nr. E.T.103.018 dd. 27.06.2002 (bijgewerkt dd. 02.06.2003): kassatickets die digitaal worden bewaard en beveiligd in een kasregister waardoor geen afzonderlijk dagontvangstenboek gehouden moet worden;
beslissing nr. E.T.103.592 dd. 02.06.2003; kassatickets die het btw-bonnetje vervangen en waarbij de data op een beveiligde digitale wijze worden bewaard waardoor geen afzonderlijk dagontvangstenboek gehouden moet worden (deze regeling mag niet meer gebruikt worden voor het verschaffen van maaltijden voor verbruik ter plaatse en de daarbij geleverde dranken);
kassatickets uitgereikt door middel van een geregistreerd kassysteem (GKS);

4. Btw-bonnetje
Ook de uitgereikte btw-bonnetjes (rekeningen of ontvangstbewijzen) moeten het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag vermelden. Dat betekent dat de erkende drukkers hun model van btw-bonnetjes moeten aanpassen zodat er plaats is voorzien om beide bedragen te vermelden.
De fiscus staat toe dat ondernemingen hun voorraad oude bonnenboekjes mogen opgebruiken, maar ze moeten wel beide voormelde bedragen vermelden, hoewel daarvoor geen specifieke plaats op het btw-bonnetje is voorzien.

5. Commentaar
Gelet op het groot aantal controles dat de fiscus uitvoert op het correct naleven van tal van formele verplichtingen, en waarbij de minste overtreding onmiddellijk wordt gesanctioneerd, kunnen ondernemingen voormelde regels maar beter correct toepassen.

Fisconetplus, circulaire nr. 123, 27 november 2019

Klantenseminarie december 2019

Beste klanten,
Jullie kunnen nu inschrijven voor ons klantenseminarie van december2019. Dat gaat door op de volgende tijdstippen en locaties:

maandag 9 december 2019 van 16h tot 19h in Langdorp – Sparrenhof
woensdag 11 december 2019 van 16h tot 19h in Malle – Café De Trappisten
dinsdag 17 december 2019 van 16h tot 19h in Deurle – d’Ouwe Hoeve

Op de agenda staan onder meer:

de nieuwe invorderingsprocedure voor btw
de nieuwe regels voor het intracommunautaire goederenverkeer
praktijkgevallen over de nieuwe regels voor onroerende verhuur
andere belangrijke actua

Klik hier om in te schrijven.
Tot binnenkort.
Team De btw-lijn

Maandelijkse btw-teruggaaf vanaf 2020 mogelijk voor startende ondernemingen

Als voor een bepaalde aangifteperiode de aftrekbare btw de verschuldigde btw overtreft, wordt dat saldo in het voordeel van de btw-plichtige automatisch naar het volgende tijdvak (aangifteperiode) overgedragen (art. 47, 2de  lid Wbtw en art. 81, § 1 KB nr. 4). Dat bedrag wordt dan als een tegoed op de fiscus ingeschreven op de btw-rekening-courant van de btw-plichtige (waar het eventueel verrekend wordt met een andere nog openstaande btw-schuld).

Terugbetaling btw-tegoeden: normale regeling
In principe is voorzien dat deze tegoeden bij het einde van het kalenderjaar, op uitdrukkelijk verzoek van de btw-plichtige, terugbetaald worden binnen de drie maanden na het verstrijken van het kalenderjaar (art. 76, § 1, 1ste lid Wbtw). Maar de wet voorziet ook dat btw-tegoeden vroeger terugbetaald kunnen worden (art. 76, § 1, 3de lid Wbtw en art. 8, § 2 KB nr. 4). Die maatregel houdt in dat btw-plichtigen elk kwartaal hun btw-tegoed kunnen terugvragen (los van de bijzondere vergunning voor maandelijkse btw-teruggaaf), als dat tegoed minstens gelijk is aan:

245 euro voor zover het gaat om een tegoed na het laatste aangiftetijdvak (december of 4de kwartaal);
615 euro voor tegoeden van kwartaalindieners na het 1ste, 2de of 3de kwartaal;
1.485 euro voor tegoeden van maandindieners na het 1ste, 2de of 3de kwartaal.

De uitdrukkelijke aanvraag van de btw-plichtige voor de terugbetaling van de btw-tegoeden gebeurt door het daarvoor bestemde vak aan te kruisen op de periodieke btw-aangifte van:

elk kwartaal, als het om een kwartaalindiener gaat;
maart, juni, september en december, als het om een maandindiener gaat.

En in alle voornoemde gevallen van teruggaaf stelt de fiscus als voorwaarde voor de teruggaaf dat de btw-plichtige zijn periodieke aangifteverplichtingen is nagekomen.
Als hij om teruggaaf vraagt, krijgt de btw-plichtige in principe zijn btw-tegoed terugbetaald na een periode van drie maanden volgend op het kwartaal waarvoor de teruggaaf is gevraagd. In de praktijk gebeurt de terugbetaling in het begin van die derde maand.

Terugbetaling btw-tegoeden: bijzondere regeling
Omdat onder de gewone teruggaafregeling er meerdere maanden kunnen verstrijken tussen het moment dat het btw-tegoed enerzijds ontstaat en anderzijds aan de btw-plichtige wordt terugbetaald, en sommige btw-plichtigen door de aard van hun activiteiten zich in een vorm van ‘permanente’ toestand van btw-tegoed bevinden, is voorzien in een bijzondere procedure waarbij btw-tegoeden maandelijks terugbetaald worden.
Daartoe is uiteraard eerst en vooral vereist dat de btw-plichtige zijn btw-aangifte maandelijks indient. Verder moet zijn omzet voor minstens 30% bestaan uit specifiek omschreven handelingen (vrijstellingen wegens uitvoer of IC-leveringen, verlaagd tarief in de bouwsector, …) en moet hij tijdens het voorbije jaar een btw-tegoed van minstens 12.000 euro hebben opgebouwd. Als hij aan deze voorwaarden voldoet kan hij op zijn bevoegd btw-kantoor een vergunning vragen om zijn btw-tegoeden maandelijks terugbetaald te krijgen.

Versoepeling voor startende ondernemingen
Voor startende ondernemingen voorziet de wetgever vanaf 2020 in een versoepeling van de voorwaarden voor de maandelijkse teruggaaf van btw-tegoeden. Dergelijke ondernemingen beschikken vaak nog niet over een grote financiële basis en kunnen dan ook bepaalde liquiditeitsproblemen ondervinden. Bovendien komen zij niet in aanmerking voor de voormelde gunstregeling van maandelijkse teruggaaf, omdat zij nog geen btw-tegoed in een vorig jaar hebben opgebouwd.
Daarom breidt de wetgever de maandelijkse teruggaaf uit naar de btw-tegoeden van minstens 245 euro die voortkomen uit een tijdvak dat valt binnen de vierentwintig maanden die volgen op de datum van aanvang van de economische activiteit van de onderneming (artikel 81, § 2, 1ste lid, 4° KB nr. 4). Ze moeten dan wel hun btw-aangiften van het lopende jaar tijdig en langs elektronische weg ingediend hebben.
De fiscus behoudt zich wel het recht voor om de vergunning voor de maandelijkse teruggaaf voor starters tijdelijk of definitief in te trekken als:

ze hun vergunning verkregen hebben op grond van een onjuiste verklaring (wat zeer raar is want het KB voorziet voor starters niet dat zij een vergunning moeten aanvragen – artikel 81, § 5, 1ste lid KB nr. 4, waar de voorwaarde van een verklaring wordt opgelegd om de vergunning te bekomen, verwijst enkel naar de teruggaf ingevolge voormelde 30%-regel, niet naar de nieuwe teruggaafregeling voor starters);
ze hun btw-verplichtingen niet nakomen;
de fiscus vermoedt of bewijzen heeft dat de ingediende btw-aangiftes onjuistheden bevatten en het btw-tegoed daarom wordt ingehouden.

KB 29 augustus 2019, B.S. 5 september 2019

Verlenging commerciële nummerplaten

België kent twee soorten commerciële nummerplaten voor voertuigen:

Handelaarsplaten, die beginnen met de letter ‘Z’ (voor bromfietsen ‘SZ’;
Proefrittenplaten, die beginnen met de letters ‘ZZ’ (voor bromfietsen ‘SZZ’).

De commerciële nummerplaten zijn geldig voor een kalenderjaar (of indien minder tot 31 december). Handelaars die hun commerciële nummerplaten willen verlengen voor een jaar, moeten dit aanvragen tussen 1 oktober en 31 december (na deze periode is geen verlenging meer mogelijk en moet de handelaar de die nummerplaat laten schrappen via bpost). Die verlenging gebeurt door het btw-attest, af te leveren door het bevoegd btw-kantoor. Hou er rekening mee dat de kantoren van de fiscus vanaf 25 december gesloten zijn tot na Nieuwjaar.

Handelaarsplaten
Voor het verkrijgen van het btw-attest voor een aanvraag van een handelaarsplaat of de verlenging ervan, moet hetzelfde formulier worden gebruik (klik hier). Het ingevulde formulier kan met de post maar ook via mail verzonden worden naar het bevoegd btw-kantoor.
Let er ook op dat je bij een aanvraag voor hernieuwing van een of meer handelaarsplaten (dus voor elk gevraagd btw-attest) de kopies van de verkoopfacturen bijvoegt waaruit blijkt dat je op jaarbasis 12 voertuigen verkocht hebt aan eindgebruikers. Belangrijk is dat de fiscus nu eindelijk bevestigt dat ook de verkopen van voertuigen naar het buitenland (zoals uitvoer en intracommunautaire leveringen) meetellen om te bepalen of je minstens 12 voertuigen per jaar hebt verkocht (wij hebben hier vorig jaar over gemaild met de centrale diensten naar aanleiding van de weigering door sommige btw-controlekantoren die met dergelijke verkopen ten onrechte geen rekening wilden houden).
Is de aanvraag in orde, dan stuurt de fiscus het btw-attest rechtstreeks naar de DIV. Die bezorgt je dan per post de sticker (voor op de nummerplaat) samen met het nieuwe inschrijvingsbewijs.

Proefrittenplaten
Ook voor de jaarlijkse verlening van proefrittenplaten moeten btw-attesten worden uitgereikt. De procedure is dezelfde zoals voor handelaarsplaten (klik hier voor het formulier), met dit verschil dat er geen verantwoordingsstukken moeten worden toegevoegd.

FOD Financiën, bericht 4 september 2019​

Fiscus kon op papier ingediende btw-aangiften tijdelijk niet verwerken

De fiscus heeft tussen 17 juli en 22 augustus 2019 de op papier ingediende periodieke btw-aangiften niet kunnen verwerken omwille van een technisch probleem. Dat is ondertussen verholpen de al die aangiften zijn ondertussen opgenomen in de btw-rekening-courant van de btw-plichtige.
De fiscus zal alles in het werk stellen opdat de betrokken btw-plichtigen​ hiervan geen nadelige gevolgen zullen ondervinden. 
Tot daar de mededeling van de fiscus. Let dus goed op het uittreksel van de btw-rekening-courant en controleer dat er toch niet ten onrechte boetes zijn opgelegd waarvoor dan een verzoek tot ontheffing moet worden ingediend.

FOD Financiën, bericht 6 september 2019​
 

KB voert diverse btw-aanpassingen door

De fiscus voert een aanpassing door van een aantal uitvoeringsbepalingen met betrekking tot enkele wetswijzigingen van de afgelopen jaren. Ook schaft hij het vignet 904 (controle betaling btw inzake vervoermiddelen) af (KB van 28 juni 2019, B.S. 12 juli 2019).

Aangifte aanvang, wijziging of stopzetting btw-activiteit
Btw-plichtigen moeten de fiscus op de hoogte brengen van de aanvang, een wijziging of de stopzetting van hun btw-activiteit(en). Daarvoor moeten respectievelijk de formulieren 604A, 604B en 604C gebruikt worden.
De wet van 29 november 2017 voerde de mogelijkheid in om via een KB voormelde formulieren elektronisch te kunnen of te moeten indienen. Artikel 6 van het KB nr. 10 zal voorzien in een verplichte elektronische indiening ervan (behalve voor zij die niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen). De fiscus werkt momenteel nog aan de ontwikkeling van de elektronische toepassing die hiervoor nodig is. Hij voorziet dat deze beschikbaar zal zijn ten laatste vanaf 1 januari 2020, de datum waarop voormelde bepaling in werking treedt.

Kleine onderneming – nihillisting
De Programmawet van 1 juli 2016 (B.S. dd. 4.7.2014) schafte de verplichting af voor vrijgestelde kleine ondernemingen om de jaarlijkse klantenlisting in te dienen als dit een nihillisting is. Dat is het geval als op de klantenlisting geen afnemers vermeld moeten worden omdat:

ze geen Belgisch btw-nummer hebben;
of indien wel, de jaarlijkse omzet met die klant niet meer bedraagt dan €250.

Maar volgens artikel 4 van het KB nr. 19 zijn ze wel nog verplicht hun jaarlijkse omzet aan de fiscus mee te delen. Dat artikel wordt nu aangepast zodat vrijgestelde kleine ondernemingen die geen jaarlijkse klantenlisting moeten indienen, wettelijk niet langer verplicht zijn om hun jaarlijkse omzet aan de fiscus mee te delen. De wet wordt dus aangepast aan de praktijksituatie van de laatste jaren.

Maandelijkse teruggaaf
Btw-plichtigen, met uitzonderingen van de buitenlandse btw-plichtigen die in België voor de btw zijn geïdentificeerd via een vooraf erkend persoon (globaal aansprakelijke vertegenwoordiger), die hun periodieke btw-aangifte maandelijks indienen, kunnen een vergunning vragen om hun btw-tegoeden die uit die periodieke btw-aangiften blijken, maandelijks terugbetaald te krijgen.
Hiertoe moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:

het btw-tegoed na het indienen van de maandaangifte bedraagt minstens 245 euro;
tijdens het verstreken kalenderjaar bedroeg het btw-overschot het voordeel van de btw-plichtige minstens 12.000 euro;
tijdens het verstreken kalenderjaar realiseerde de btw-plichtige minstens 30% van zijn omzet uit handelingen die in specifieke lijst zijn opgenomen, zoals onder meer vrijgestelde intracommunautaire leveringen, handelingen vrijgesteld wegens uitvoer, werk in onroerende staat in België waarvoor de btw naar de afnemer wordt verlegd en diensten onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6% voor de onroerende sector;
alle btw-aangiften met betrekking tot de handelingen van het lopende jaar moeten ingediend zijn uiterlijk de twintigste van de maand na de maand op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt.

Op 1 januari 2016 voerde de fiscus een verlaagd tarief van 6% in voor gebouwen bestemd voor onderwijs en leerlingenbegeleiding. Die handelingen tellen nu ook mee als omzet voor de berekening van voormelde 30%-drempel.

Vignet 904
Als een voertuig voor de eerste keer in België wordt ingeschreven, moet op die aanvraag in principe een vignet 705 worden gekleefd door de douanediensten om het communautaire karakter van het voertuig aan te tonen. Op diezelfde aanvraag tot inschrijving moet ook het vignet 904 worden gekleefd. Dat vignet wordt uitgereikt door de leverancier die het voertuig met aanrekening van Belgische btw heeft verkocht aan diegene op wiens naam  het voor eerst in België wordt ingeschreven. Als die leverancier niet in België is gevestigd en de klant moet zelf de btw op de levering voldoen, dan moet de klant dat vignet opstellen. In feite is dat vignet een verklaring dat aan de btw-verplichtingen met betrekking tot het vervoermiddel is voldaan.
Door de verbeteringen aan de gegevensuitwisseling met de administratie van de douane en de controle die ze uitvoert bij het uitreiken van een vignet 705, is het volgens de wetgever niet langer opportuun om de verplichting tot het uitreiken van het vignet 904 in stand te houden. Door de afschaffing van KB nr. 47 verdwijnt dus de verplichting tot uitreiking van het vignet 904.

KB van 28 juni 2019, B.S. 12 juli 2019

Klantenlisting en IC-opgave kunnen nu ook via excelbestand ingediend worden

De fiscus stelt op zijn website modellen ter beschikking van excelbestanden voor het indienen van de jaarlijkse klantenlisting en de intracommunautaire opgave.
Belangrijk hierbij is dat de cellen alleen waarden mogen bevatten, en dus geen formules of links. Gegevens kunnen uiteraard vanuit een ander excelbestand gekopieerd en geplakt worden. 
Btw-plichtigen mogen enkel de door de fiscus voorgestelde modellen gebruiken, andere zullen verworpen worden.
Intervat bewaart de Excel-bestanden niet. Ze worden tijdens het downloaden geconverteerd en opgeslagen als XML-bestanden​.

FOD Financiën, 13 juni 2019
 

Wet btw-verlaging sterilisatie katten gepubliceerd

De wet van 6 juni 2019 voor de btw-verlaging naar 6% voor de sterilisatie van katten door dierenartsen is gepubliceerd in het Staatsblad. Deze tariefwijziging kan enkel in werking treden ​na de instemming van de Europese Unie met een wijziging van bijlage III van de btw-richtlijn.

Wet van 6 juni 2019, B.S. 26 juni 2019

Correctie van de circulaire met FAQ over deeleconomie en occasionele diensten tussen burgers

​In zijn circulaire nr. 40 dd. 05.05.2019 publiceert de fiscus een FAQ over de bijzondere regeling voor de deeleconomie en de occasionele​ diensten tussen burgers (klik hier).
In de oorspronkelijk gepubliceerde versie van de circulaire werden verkeerde grensbedragen opgenomen. Het erratum van 4 juli 2019 past die FAQ als volgt aan:

het onder de titel “Algemeen”, nr. 4, van de voormelde circulaire vermelde bedrag van “5.000 euro” moet worden vervangen door “5.100 euro”, het vermelde bedrag van “6.000 euro” moet worden vervangen door “6.130 euro” en vermelde bedrag van “6.130 euro” moet worden vervangen door “6.250 euro”;
het onder de titel “Algemeen”, nr. 5, en onder de titel “Toepassingen van de regelingen inzake btw”, nrs. 4, 7, en 9, vermelde bedrag “van 6.130 euro” moet worden vervangen door “van 6.250 euro voor het kalenderjaar 2019”;
het onder de titel “Toepassingen van de regelingen inzake btw”, nr. 17, vermelde bedrag “6.130 euro” moet worden vervangen door “6.250 euro voor het kalenderjaar 2019”.​

Fisconetplus, circulaire nr. 40, 5 mei 2019, erratum 4 juli 2019

Uitstel btw-verplichtingen – zomerregeling 2019

Naar jaarlijkse gewoonte verleent de fiscus ook deze zomer uitstel voor diverse verplichtingen. Let op, voor de MOSS-aangifte geldt geen uitstel omdat de Europese reglementering dit niet toelaat.

Btw-aangifte
De maandaangiften voor de handelingen van juni 2019 en de kwartaalaangiften voor de handelingen van het tweede kwartaal 2019, moeten in plaats van uiterlijk 22 juli 2019, ten laatste op 9 augustus 2019 ingediend zijn.
De maandaangiften voor de verrichtingen van de maand juli 2019 moeten in plaats van tegen 20 augustus 2019 ten laatste op 10 september 2019 ingediend worden.

IC-listing
De IC-listing voor de handelingen van het tweede kwartaal 2019 of de handelingen van de maand juni 2019 moet ten laatste op 9 augustus 2019 worden ingediend (in plaats van 22 juli 2019); die voor de handelingen van juli 2019 ten laatste op 10 september 2019 (in plaats van 20 augustus 2019).

Betalingen
Voor betalingen staat de fiscus geen uitstel toe. Die vervaldagen blijven dus 22 juli en 20 augustus 2019. Als de verschuldigde btw niet tijdig is betaald, zullen er automatisch nalatigheidsinteresten op de rekening-courant aangerekend worden.
Onder de volgende voorwaarden zal de fiscus die interesten automatisch annuleren:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van het 2de kwartaal of juni 2019) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling uiterlijk op 22 juli 2019 van:

de verschuldigde btw voor de vroegere kwartalen of maanden;
en, een bedrag minstens gelijk aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte van het eerste kwartaal, respectievelijk van de maand mei 2019;

uiterlijk op 9 augustus 2019:

​indiening van de aangifte voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2019;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van het 2de kwartaal of de maand juni 2019.

Voor de btw van de handelingen van de maand juli 2019 is voor de automatische kwijtschelding van die nalatigheidsinteresten vereist dat:

de btw die moet worden betaald op basis van de btw-aangifte (vak 71 van de aangifte van juli 2019) is niet hoger is dan € 125.000;
betaling, uiterlijk op 20 augustus 2019 van:

al de bedragen verschuldigd voor de handelingen van juni en de vroegere maanden;
en van een som die ten minste gelijk is aan het bedrag ingeschreven in vak 71 van de aangifte voor de handelingen van juni 2019;

uiterlijk op 10 september 2019:

indiening van de aangifte van de handelingen van juli 2019;
betaling van het bedrag dat verschuldigd blijft voor de handelingen van juli 2019.

Uiteraard mogen btw-plichtigen bij de uit te voeren betalingen rekening houden met een beschikbaar creditsaldo op hun rekening-courant. Het belastingkrediet dat, per einde juli 2019, aan de voorwaarden voldoet van art. 8/1, § 2 van het KB nr. 4 om te worden terugbetaald, mag niet worden beschouwd als beschikbaar.

FOD Financiën, bericht 3 juli 2019​

Fiscus bijt opnieuw in het zand: verhuur sporthal is geen vrijgestelde onroerende verhuur

Een vzw exploiteert een sporthal die ze heeft laten oprichten en waarvoor ze zelf de sportinstallaties heeft aangekocht. De inkomgelden onderwerpt ze aan btw op basis van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. De vzw recupereerde ook alle btw op deze investeringen.
De fiscus weigerde de btw-aftrek omdat die exploitatie door de vzw van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 2, 3° Wbtw (exploitant zonder winstoogmerk van een sportinfrastructuur). De vzw gaat hier niet mee akkoord en in het daarop volgend proces-verbaal verandert de fiscus het geweer van schouder en stelt dat de exploitatie van de sporthal als een van btw vrijgestelde onroerende verhuur moet worden beschouwd (artikel 44, § 3, 2° Wbtw). Uit de voorgelegde stukken blijkt volgens de fiscus dat de activiteit met betrekking tot de sporthal zich uitsluitend beperkt tot het ter beschikking stellen van die sportinfrastructuur aan andere sportclubs en verenigingen. Het Hof analyseert de verschillende elementen en komt, in tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg, tot het besluit dat er geen sprake is van een vrijgestelde onroerende verhuur en staat de btw-aftrek toe. De fiscus berust in de uitspraak en gaat niet in Cassatie.

Vrijstelling onroerende verhuur
Volgens het Hof van Justitie moet de bepaling ‘vrijgestelde onroerende verhuur’ worden uitgelegd in het licht van haar context en de doelstellingen en de algemene opzet van de btw-richtlijn. In talrijke arresten besliste dat Hof dat het begrip ‘verhuur van onroerende goederen’ in de zin van de vrijstelling van artikel 135 van de btw-richtlijn, erin bestaat dat een verhuurder een huurder voor een overeengekomen tijdsduur en onder bezwarende titel het recht verleent, een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. In het Temco-arrest voegde het Hof daar nog aan toe dat zo’n onroerende verhuur in de regel een passieve activiteit is die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Die onroerende verhuur is te onderscheiden van andere activiteiten die:

ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben, zoals gemeubeld logies en verhuur van parkeerruimtes voor voertuigen;
ofwel een voorwerp hebben dat beter wordt gekarakteriseerd door het leveren van een prestatie dan door de loutere terbeschikkingstelling van een goed (zoals het recht een golfterrein te gebruiken waarbij de exploitant instaat voor het toezicht, het beheer en het onderhoud van dat terrein en andere installaties ter beschikking stelt).

Als niet voldaan is aan een van de hiervoor aan het begrip ‘vrijgestelde onroerende verhuur’ gestelde voorwaarden, mag dit begrip niet naar analogie worden uitgebreid omdat het gebruik van het betrokken onroerend goed daar het meest mee overeenkomt. Artikel 135, 1., l) vormt een afwijking van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die een btw-plichtige ten bezwarende titel verricht, en moet dus strikt worden uitgelegd.
Dat de overeenkomst aan de gebruiker beperkingen oplegt inzake de exclusiviteit van zijn gebruik, belet niet dat het om een onroerende verhuur kan gaan.

Verlenen van toegang tot en gebruik van sportinfrastructuur
Volgens de fiscus beperkt de activiteit van de vzw met betrekking tot de sporthal zich tot de passieve terbeschikkingstelling ervan en zijn de andere prestaties die de vzw in dat kader verricht louter bijkomstig aan die onroerende verhuur.
Maar daarbij houdt de fiscus volgens het Hof geen rekening met de doelstelling van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. Dat artikel beschouwt als een dienst: de toekenning van het recht op toegang tot inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak, alsmede de toekenning van het recht gebruik ervan te maken. De bedoeling van deze bepaling was net om de vrij passieve terbeschikkingstellingen van onder meer sportinfrastructuur toch aan btw te onderwerpen (ten tijde van het wetsontwerp, in 1968, was voorzien dat de verhuur van onroerende goederen in de regel niet belastbaar was).Dat blijkt uit de memorie van toelichting (Kamer, 88/1, 15 oktober 1968) waar de wetgever bij artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw stelt dat de exploitanten van inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak zich vaak beperken tot het louter verschaffen van toegang tot hun instelling tegen betaling van een entreeqeld en dat er geen redenen zijn om de diensten van die exploitanten aan de btw te onttrekken (behoudens de invoering van vrijstellingen waar dit nodig is). Omdat deze diensten, in tegenstelling met die verstrekt door de werkelijke spektakelbedrijven, eigenlijk niet een werk tot voorwerp hebben, moeten ze uitdrukkelijk aan btw worden onderworpen. Dat is de bedoeling van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw. En het Hof stelt nog vast dat de btw-wetgeving niet in een uitzondering hierop voorzag. 
Volgens het Hof kan de fiscus zich niet beroepen op een zogenaamde ‘passiviteit’ van de vzw om buiten de toepassing van artikel 18, § 1, 2de lid, 12° Wbtw te blijven, omdat die bepaling speciaal werd ingevoerd om de relatief passieve terbeschikkingstelling van infrastructuur voor cultuur, sport of vermaak aan de btw te onderwerpen.

Bijkomende prestaties
Het Hof stelt ook nog vast dat de rol van de vzw actiever is dan die van een verhuurder bij een vrijgestelde onroerende verhuur. De terbeschikkingstelling van het sportcentrum  vereist van de vzw een werkelijke logistiek die meer inhoudt dan het voorzien van een internetverbinding, elektriciteit en gas, en onderhoud, reparatie of inrichten van de ruimten.
De vzw heeft na de oprichting van het gebouw de omnisportzaal​ ook ingericht voor sportbeoefening (markeringen, goals, tribunes, turnrekken, enzovoort) en de benodigde sportmaterialen zoals ballen en raketten aangekocht zodat de bezoekers onmiddellijk de sport kunnen beoefenen. Bovendien onderwerpt de vzw die sportinfrastructuur geregeld aan een nazicht om te controleren of de door de verschillende sportfederaties opgelegde normen worden gerespecteerd zodat de nodige competitiewedstrijden kunnen plaatsvinden. Dit alles vereist ook een professioneel management van de vzw, die ook nog het recht heeft om het gebouw steeds te betreden om te controleren of de afspraken over het gebruik van de sporthal nageleefd worden.
De vzw speelt een actieve rol bij de terbeschikkingstelling van de sporthal omwille van het toezicht op het gebruik van de infrastructuur, het beheer van de sporthal, zorgen dat aan de nodige normen voldaan is, het onderhoud en de reiniging van de infrastructuur.
Al deze voormelde prestaties kunnen niet louter als bijkomend bij de terbeschikkingstelling van de zaal beschouwd worden. Ze zijn daarentegen essentieel voor de clubs en de verenigingen die de sporthal willen gebruiken.

HvB Brussel, 2014/AF/163, 11 april 2019
Fisconetplus