Ook Cassatie bevestigt: niet altijd 6% voor poorten vastgehecht aan een woning

Rubriek XXXI van de tabel A van de bijlage bij het KB nr. 20 voorziet onder meer in een verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen die de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben. Een btw-plichtige onderneming die poorten levert en plaatst, past dit verlaagd btw-tarief toe als die poorten aan de woning worden vastgehecht. De fiscus daarentegen eist de toepassing van het normale btw-tarief van 21%.
Zowel in eerste aanleg (Antwerpen dd. 16.04.2018) als in beroep (Antwerpen dd. 11.02.2020) kreeg de fiscus gelijk waarop de btw-plichtige Cassatieberoep aantekende.
Voor dit verlaagd btw-tarief is vereist dat de werken op de woning zelf betrekking hebben, en niet op de aanhorigheden ervan zoals de tuin. Volgens het Hof van Cassatie is voormeld verlaagd btw-tarief op de plaatsing van toegangspoorten enkel van toepassing als die poorten muurvast aan de woning zelf worden aangehecht, en dit op zo’n wijze dat ze worden ingelijfd in de onroerende structuur van de woning (dus zodat de poort zelf onroerend uit zijn aard wordt), en die een verbetering van de woning zelf uitmaken omdat ze een onmiddellijk nut hebben voor de private woonfunctie.
Dat de poort bij de plaatsing duurzaam en gewoonlijk met een woning wordt verbonden, is op zich niet voldoende om de toepassing van het verlaagd btw-tarief te rechtvaardigen.

Cassatie, rolnr. F.20.0127.N, 23 december 2021

Geen verlaging van forfaits kappers voor vierde kwartaal 2021

Voor kappers wordt de omzet van de patroon onder de forfaitaire regeling berekend op basis van een typeprijs die wordt vermenigvuldigd met een forfaitair vastgesteld aantal typediensten. In het kader van de overheidsmaatregelen in de strijd tegen de coronacrisis verlaagde de fiscus een tijdlang de btw-forfaits voor kappers. De fiscus heeft ons bevestigd dat dit voor het vierde kwartaal 2021 niet meer het geval zal zijn. Nieuwe aanpassingen zullen maar overwogen worden als een nieuwe sluiting zou worden opgelegd.
 
 

2022 start met heel wat btw-wijzigingen

Vooreerst willen we iedereen het beste toewensen voor het jaar 2022. Uiteraard is het belangrijkste dat we terug kunnen overschakelen naar het normale zoals we dat kenden voor de coronacrisis, of een licht aangepaste versie daarvan. Daarbij hopen we dat we zo snel mogelijk opnieuw op onze vertrouwde locaties onze halfjaarlijkse klantenseminaries kunnen organiseren, en dit op de manier zoals we dat steeds gewend zijn.
Elk jaar hopen we ook, tegen beter weten in, op een iets rustiger jaar inzake btw-wijzigingen. Maar het is dit jaar niet anders: 2022 start met heel wat wijzigingen aan de btw-regels. We geven u hiervan graag een overzicht.
Btw-vrijstelling medische verzorging
Met ingang van 1 januari 2022 wijzigen de regels voor de btw-vrijstelling voor diensten van medische verzorging. Voor die vrijstelling moeten er twee voorwaarden vervuld moeten zijn: de personele en de materiële voorwaarde. 
De personele voorwaarde houdt kort gezegd in dat de dienstverrichter voldoende gekwalificeerd moet zijn om kwaliteitsvolle zorg te kunnen verstrekken. Dat is steeds het geval voor de beoefenaar van een beroep bedoeld in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen van 2015. Voor de beoefenaar van een beroep dat is opgenomen in de wet Colla van 1999 (homeopaat, osteopaat, chiropractor en acupuncturist), is dat vaak het geval (aangesloten bij door de Raad van State erkende beroepsorganisatie of voldoen aan de opleidingscriteria opgenomen in de circulaire 2021/C/114 dd. 20.12.2022). Voor alle voormelde beroepsbeoefenaars geldt dat de door hen in het kader van hun beroep of praktijk verstrekte medische verzorging met therapeutisch doel (de materiële voorwaarde) van btw is vrijgesteld door artikel 44, § 1, 1° Wbtw.
Maar er zijn ook nog beoefenaars van andere dan de hiervoor vermelde gereglementeerde (para)medische beroepen, van wie de diensten inzake medische verzorging met therapeutisch doel van btw vrijgesteld zijn. Voor hen is dan artikel 44, § 1, 2° Wbtw van toepassing. Maar omdat zij niet worden vermoed voldoende gekwalificeerd te zijn om kwaliteitsvolle zorg zoals die van de beroepen bedoeld onder artikel 44, § 1, 1° Wbtw te kunnen verstrekken, moeten zij hun kwalificaties aantonen op basis van een certificaat dat werd afgeleverd door een instelling erkend door een bevoegde overheid van het land waar die instelling gevestigd is. Vooraleer zij de btw-vrijstelling van artikel 44, § 1, 2° Wbtw willen toepassen, moeten zij een kennisgeving doen aan de btw-administratie.
De procedure van die kennisgeving is nu vastgelegd in KB 10. De wetgever heeft hierbij wel een fout gemaakt die nog moet worden rechtgezet. Het KB dd. 27.12.2021 stelt namelijk dat daar een nieuw artikel 7quater wordt ingevoegd. Maar dat artikel bestaat al en regelt de wijze waarop btw-plichtigen hun optie moeten uitoefenen om een onroerende verhuur op basis van artikel 44, § 3, 2°, d) Wbtw aan btw te onderwerpen. Dus zoals blijkt uit de memorie van toelichting, zal het KB 10 nog  rechtgezet moeten worden in die zin dat in artikel 7quater ervan een 2de lid wordt ingevoegd.
In elk geval wordt voorzien dat de verklaring voorafgaand aan de toepassing van de btw-vrijstelling voor medische diensten zoals voorzien in artikel 44, § 1, 2° Wbtw, verstuurd moet worden naar het door de minister of zijn gemachtigde gecreëerde elektronisch adres. Dat mailadres werd al meegedeeld in voormelde circulaire 2021/C/114 en is: VAT.medcare.exemption@minfin.fed.be.
Die verklaring moet de volgende gegevens vermelden:

de naam of de maatschappelijke benaming van de beoefenaar;
het adres van de administratieve of maatschappelijke zetel;
een elektronisch adres, met inbegrip van websites en een telefoonnummer;
in voorkomend geval, het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek;
de officiële of gebruikelijke benaming van het beroep of de praktijk waarop de verklaring betrekking heeft en een nauwkeurige beschrijving ervan;
de benaming van het certificaat dat werd verkregen met het oog op de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°, het jaar waarin het werd uitgereikt en de volledige identificatiegegevens van de instelling die het certificaat heeft uitgereikt – een afschrift van dit certificaat moet in bijlage meegestuurd worden, in voorkomend geval samen met een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling in één van de landstalen of in het Engels;
een samenvatting van het academisch programma dat geleid heeft tot de uitreiking van het in 6° bedoelde certificaat, met inbegrip van een lijst van de gevolgde vakken en het aantal gevolgde lesuren;
elk bijkomend element waaruit de beroepservaring blijkt of de voltooiing van een opleiding die nuttig is voor de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°.

Al deze gegevens moeten de fiscus in staat stellen te beoordelen of de beoefenaar inderdaad beschikt over de noodzakelijke kwalificaties om voldoende kwalitatieve medische verzorging te verlenen en om een overzicht op te maken van:

de niet gereglementeerde praktijken waarvoor de btw-vrijstelling in artikel 44, § 1, 2° Wbtw voor medische verzorging wordt toegepast;
de certificaten die voor een dergelijk beroep of een dergelijke praktijk die in België niet wettelijk is geregeld, wereldwijd worden uitgereikt.

De fiscus verduidelijkt in het verslag aan de Koning dat hij zich bij voormelde beoordeling zal beroepen op de deskundigheid van de op het gebied van de volksgezondheid bevoegde overheidsdiensten, alsmede op die van de verenigingen, groeperingen of federaties die deze beroepen of praktijken omkaderen.
Klik hier voor een meer gedetailleerde toelichting.

Gemeubeld logies
Vanaf 1 juli 2022 zal in artikel 44, § 3, 2°, a), 3de streepje Wbtw duidelijker worden omschreven wanneer er sprake is van het verschaffen van gemeubeld logies dat niet onder de btw-vrijstelling voor onroerende verhuur valt. Het zal moeten gaan om het verschaffen, voor een periode van minder dan drie maanden, van gemeubeld logies in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar gewoonlijk aan betalende gasten onderdak wordt verleend voor een periode van minder dan drie maanden, tenzij die inrichtingen geen van de volgende nauw samenhangende diensten verrichten:

instaan voor het fysiek onthaal van de gasten;
de terbeschikkingstelling van huishoudlinnen en, wanneer het gemeubeld logies wordt verstrekt voor een periode van meer dan een week, de vervanging ervan tenminste eenmaal per week;
het dagelijks verschaffen van het ontbijt;

door de exploitant van het logies of door een derde voor zijn rekening.
De fiscus zal hierover nog een bijkomende commentaar publiceren.
En met de programmawet dd. 27.12.2021 sluit de fiscus vanaf 1 januari 2022 het verschaffen van gemeubeld logies (artikel 44, § 3, 2°, a, derde streepje Wbtw) uit van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw), tenzij die logies verschaft worden door een natuurlijke persoon onder de voorwaarden van artikel 50, § 4 Wbtw (deeleconomie). Voor die uitzondering is het nog belangrijk dat tot 30 juni 2022, de vereiste van de erkenning van het platform bedoeld in artikel 50, § 4 Wbtw niet van toepassing is.

Werkelijk gebruik
Een gemengde btw-plichtige kan voor het bepalen van zijn aftrekbare btw afwijken van het algemeen verhoudingsgetal en het werkelijk gebruik toepassen. Vanaf 1 januari 2023 zal hij van deze keuze een voorafgaandelijk kennisgeving moeten doen aan zijn bevoegd btw-kantoor. Gemengde btw-plichtigen die reeds op 31 december 2022 hun recht op btw-aftrek uitoefenen op basis van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, moeten deze kennisgeving doen vóór 30 juni 2023.
De wijze waarop die kennisgeving moet gebeuren en de procedure volgens dewelke de btw-plichtige kan worden verplicht om zijn recht op btw-aftrek uit te oefenen op basis van het werkelijk gebruik, zullen in een KB worden vastgelegd, net zoals de termijn waarin de voorafgaandelijke kennisgeving moet gebeuren.

Forfaitaire btw-regelingen
In bepaalde sectoren kunnen btw-plichtigen die aan de voorwaarden ervan voldoen, de op hun uitgaande handelingen verschuldigde btw berekenen op basis van een forfaitair vastgestelde omzet. De draagwijdte van die forfaitaire btw-regelingen werd recent al ingeperkt. Zo verdwenen een aantal forfaitaire regelingen omdat ze bijna niet meer werden gebruikt en werd de toepassing van de forfaitaire regelingen voorbehouden voor natuurlijke personen.
Maar omdat het Wetboek van economisch recht ondernemingen nu verplicht een boekhouding te voeren die het mogelijk maakt hun omzet nauwkeurig te bepalen, worden nu ook de overblijvende forfaitaire regelingen, afgeschaft. De wet dd. 27.12.2021 houdende diverse btw-bepalingen, wijzigt artikel 56 Wbtw dat nu voorziet in een gefaseerde afschaffing van de forfaitaire btw-regelingen. Btw-plichtigen die hun economische activiteit aanvangen vanaf 1 januari 2022, kunnen niet meer kiezen voor een forfaitaire regeling. De btw-plichtigen die al bezig zijn op 1 januari 2022, maar geen forfaitaire regeling toepassen, kunnen vanaf dan niet langer opteren om een forfaitaire regeling toe te passen. Btw-plichtigen die op 31 december 2021 wel een forfaitaire regeling toepassen, zullen hiervan gebruik kunnen blijven maken tot 31 december 2027.
Door die wetswijziging moest ook KB 2 in diezelfde zin aangepast worden. Volgens artikel 1, § 1 van dat KB 2 komen nu enkel nog de btw-plichtigen die hun activiteit vóór 1 januari 2022 hebben aangevangen in aanmerking voor de forfaitaire regeling. En artikel 11 KB 2 nieuw voorziet nu dat dit KB buiten werking treedt op 31 december 2027.
Artikel 5 van KB 2 wordt opgeheven. Dat regelde de na te leven modaliteiten in het geval een aan de normale btw-regeling onderworpen btw-plichtige overstapt naar een forfaitaire btw-regeling. Sinds 1 januari 2022 is dergelijke overstap niet meer toegestaan (zie hiervoor). Om diezelfde reden wordt ook artikel 6 KB 2 opgeheven, dat de overgang regelde van de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw) naar een forfaitaire btw-regeling.
En in KB 19 (vrijstellingsregeling kleine ondernemingen) worden in artikel 6 de verwijzingen naar de forfaitaire btw-regeling van artikel 56 Wbtw geschrapt.

Bijzondere landbouwregeling
Landbouwondernemingen kunnen onder de in artikel 57 Wbtw gestelde voorwaarden ook kiezen voor een bijzondere regeling. Die houdt kort gezegd in dat ze geen btw-aangiftes indienen, geen btw op hun verkopen moeten afdragen, maar ook geen btw op hun aankopen kunnen recupereren. Zij mogen wel een forfaitaire compensatie aanrekenen aan hun btw-plichtige klanten en aan hun klanten niet-belastingplichtige rechtspersonen die gehouden zijn hun intracommunautaire verwervingen van landbouwproducten aan de btw te onderwerpen in de lidstaat van aankomst.
Tot 31 december 2021 kunnen zij de handelingen die onder de bijzondere landbouwregeling vallen, combineren met andere btw-activiteiten zonder voor de eerste die bijzondere regeling te verliezen, zolang die andere activiteiten onder de vrijstellingsregeling kleine ondernemingen of onder een forfaitaire regeling vallen.
Door het verdwijnen van de forfaitaire btw-regelingen, worden de landbouwondernemingen beperkt in hun mogelijkheden om naast hun activiteiten onder de bijzondere landbouwregeling nog andere activiteiten te verrichten, zonder voor die eerste de bijzondere landbouwregeling kwijt te spelen. Daarom werd artikel 57 Wbtw met ingang van 1 januari 2022 aangepast. Handelingen die onder de bijzondere landbouwregeling vallen, kunnen deze bijzondere regeling blijven genieten als de btw-plichtige daarnaast op bijkomstige wijze handelingen verricht die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze zijn uit hun aard verbonden met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming;
de door die handelingen gerealiseerde omzet, exclusief btw, bedraagt in de loop van het kalenderjaar niet meer dan 30 pct. van het totale omzetcijfer van de landbouwonderneming en heeft in de loop van het voorafgaande kalenderjaar dat percentage niet overschreden.

De Koning heeft de lijst bepaald van de handelingen die aan deze voorwaarden voldoen. Artikel 2, § 1 KB 22 somt de handelingen op waarvoor de btw-plichtige onvoorwaardelijk de forfaitaire landbouwregeling kan genieten. Het gaat ten eerste om de leveringen van door de landbouwondernemer voortgebrachte producten of geteelde dieren. De bepaling in § 2 van dat artikel dat leveringen op groot- of kleinhandelsmarkten en leveringen in het klein, van deur tot deur, of in een inrichting voor de verkoop in het klein van de bijzondere landbouwregeling uitsluit, wordt geschrapt waardoor deze handelingen mee geïntegreerd worden in de lijst van handelingen die hoe dan ook onder de landbouwregeling vallen.
Verder voorzag artikel 2, § 1 KB 22 al dat de diensten verstrekt ter uitvoering van overeenkomsten van contractteelt of contractmesterij, onderlinge landbouwhulp en de leveringen van gebruikte bedrijfsmiddelen en andere in het landbouwbedrijf gebruikte goederen onder de bijzondere landbouwregeling vallen. Aan die lijst worden nu ook de volgende handelingen toegevoegd:

de toelating aan een veeteeltbedrijf om tegen betaling van een vergoeding al dan niet vloeibare dierlijke mest uit te spreiden op landbouwgronden;
het tegen vergoeding ophalen van bedorven of beschadigde land- of tuinbouwproducten om ze op landbouwgronden uit te spreiden;
de tijdelijke overdracht van productiequota (de definitieve overdracht tegen vergoeding van een productiequotum of de definitieve beëindiging tegen vergoeding van de melkproductie worden niet aangemerkt als een aan btw onderworpen dienst – beslissing nr. E.T. 87.178 dd.  09.01.1998);
de overdracht van emissierechten met betrekking tot de landbouwonderneming (dat is de maximaal toegelaten hoeveelheid nutriënten in de dierlijke mest die jaarlijks op een inrichting door dieren mag geproduceerd worden (beslissing nr. E.T. 109.249 dd. 08.04.2005);
de overdracht van premierechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
de diensten, andere dan tuinwerkzaamheden en het verrichten van seizoensgebonden werk in onroerende staat (artikel 2, § 2, 2de lid, 2° KB 22), die bijdragen tot de voortbrengst van landbouw- of bosbouwproducten.

Deze handelingen werden onder de vorige reglementering ook reeds beschouwd als deel uitmakend van de normale activiteit van een landbouwondernemer, ofwel op basis van artikel 2, § 1 KB 22 oud, ofwel op basis van administratieve toleranties. Deze handelingen maken hoe dan ook de kern van de landbouwactiviteit uit en zorgen trouwens voor het leeuwenaandeel van de inkomsten van die landbouwondernemingen.
Artikel 2, § 2 KB 22 voorziet in de uitzonderingen op de regel dat de bijzondere landbouwregeling niet gecombineerd kan worden met andere handelingen waarop die regeling niet van toepassing is. Zoals hiervoor vermeld wordt ook deze lijst uitgebreid omwille van de afschaffing van de forfaitaire btw-regelingen, die wel gecombineerd konden worden met handelingen onder de bijzondere landbouwregeling. De handelingen die uit hun aard verbonden zijn met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming en dus mits naleving van de voormelde 30%-regel gecombineerd mogen worden met de bijzondere landbouwregeling, zijn:

de door de landbouwondernemer verrichte leveringen en diensten, wanneer die betrekking hebben op producten of dieren die hij heeft voortgebracht of geteeld en die niet onderworpen zijn aan het tarief van 6%, met uitzondering van ruwe en niet tot verbruik bereide tabak (de 30%-regel is niet van toepassing en de bijzondere landbouwregeling blijft in ieder geval gelden als deze handelingen worden verricht ten gunste van coöperatieve groeperingen van producenten die door de bevoegde autoriteit erkende veilingen van landbouwproducten organiseren);
seizoengebonden werk in onroerende staat zoals het strooien van grind of het ruimen van sneeuw op de wegen voor rekening van een gemeente, bebossingswerkzaamheden voor rekening van bosuitbaters of houthandelaren en bebouwings- of oogstwerken uitgevoerd voor rekening van andere landbouwers;
de verkoop van de via het bedrijf geproduceerde elektriciteit;
de overdracht van groene stroomcertificaten met betrekking tot de via het bedrijf geproduceerde elektriciteit;
de overdracht van via het bedrijf geproduceerde thermische energie of warmtekrachtkoppelingscertificaten;
de levering van voortgebrachte producten of geteelde dieren die een andere dan primaire verwerking hebben ondergaan;
de verpachting van jachtgebieden;
de verhuur van substantiële of een geheel van meerdere bestanddelen van het landbouwbedrijf wanneer de landbouwer zijn landbouwactiviteit voortzet met het resterende deel van het bedrijf;
het opmeten van landbouwpercelen en het nemen van grondstalen;
de diensten op educatieve boerderijen en zorgboerderijen;
de terbeschikkingstelling van gemeubeld logies binnen het bedrijf en, meer algemeen, het toerisme op de boerderij;
de restaurantdiensten binnen het bedrijf.

Artikel 2, § 3 KB 22 nieuw voorziet dat als de landbouwondernemer niet aan de twee hogervermelde  voorwaarden voldoet of ook nog handelingen verricht die niet in de voormelde lijst zijn opgenomen, dan wordt hij onderworpen aan de normale btw-regeling, of als hij aan de voorwaarden ervan voldoet aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, voor zijn gehele economische activiteit, dus ook voor de handelingen opgenomen in het nieuwe artikel 2, § 1 KB 22 die in beginsel onder de bijzondere landbouwregeling vallen.
Artikel 2, § 4 KB 22 sluit de intracommunautaire afstandsverkopen vanuit België, waarbij de micro-ondernemingsregeling niet van toepassing is, uit van de bijzondere landbouwregeling. Deze verkopen die steeds onder de gewone btw-regels vallen, kunnen onder de hogervermelde voorwaarden wel gecombineerd worden met de bijzondere landbouwregeling (ook al zijn ze niet opgesomd in voormelde lijst).

Btw-vrijstelling voor bepaalde ledenorganisaties zonder winstoogmerk
Artikel 44, § 2, 11° Wbtw voorziet een btw-vrijstelling voor diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen die instellingen zonder winstoogmerk met doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke aard verrichten voor en in het gemeenschappelijk belang van hun leden, tegen betaling van een krachtens de statuten bepaalde bijdrage.
Dat artikel voorzag dat de Koning ter voorkoming van concurrentieverstoring de vrijstelling afhankelijk kon maken van aanvullende voorwaarden. Maar er is nooit een KB gekomen om hieraan uitvoering te geven. Nochtans voorziet artikel 132, 1, l) btw-richtlijn in de verplichting aan de lidstaten om de toepassing van de vrijstelling afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat ze niet tot concurrentieverstoring kan leiden. Daarom wordt deze voorwaarde met ingang van 10 januari 2022 (de 10de dag na de publicatie in het Belgisch Staatsblad) in artikel 44, § 2, 11° Wbtw ingevoegd.

Btw-vrijstelling voor strijdkrachten
Onder de huidige wetgeving kan men geen beroep doen op de btw-vrijstelling voor goederenleveringen en diensten verricht voor de strijdkrachten van de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag als de strijdkrachten van een lidstaat deelnemen aan activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB – afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
Daarom voorziet richtlijn 2019/2235 van 16 december 2019 vanaf 1 juli 2022 in een btw-vrijstelling voor:

door de strijdkrachten van een lidstaat ingevoerde goederen die bestemd zijn voor gebruik door die strijdkrachten of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover die strijdkrachten buiten hun lidstaat deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB;
de levering van goederen of diensten die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van een lidstaat of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover die strijdkrachten buiten hun lidstaat deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

Leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten van de lidstaat waar deze goederen of diensten worden geleverd, moeten van de btw- vrijstelling worden uitgesloten.
De vrijstellingen moeten alleen gelden voor situaties waarin de strijdkrachten taken uitvoeren die rechtstreeks verband houden met een defensie-inspanning in het kader van het GVDB en mogen geen betrekking hebben op civiele missies in het kader van het GVDB.
Goederen of diensten die worden geleverd voor gebruik door burgerpersoneel, kunnen slechts onder de vrijstellingen vallen indien het burgerpersoneel strijdkrachten begeleidt die buiten hun lidstaat taken uitvoeren die rechtstreeks verband houden met een defensie-inspanning in het kader van het GVDB.
Taken die uitsluitend door burgerpersoneel worden verricht of die uitsluitend met behulp van civiele vermogens worden verricht, mogen niet als defensie-inspanning worden beschouwd.  De vrijstellingen mogen onder geen omstandigheden betrekking hebben op goederen en diensten die de strijdkrachten inkopen voor gebruik door henzelf of het hen begeleidende burgerpersoneel in hun eigen lidstaat.
De Belgische fiscus heeft deze bepalingen omgezet in het Btw-wetboek en deze treden in werking op 1 juli 2022.
In artikel 42, § 3 Wbtw wordt een 4°bis ingevoegd dat een btw-vrijstelling instelt voor de invoer van goederen, goederenleveringen en diensten die op het Belgisch grondgebied worden verricht voor de strijdkrachten van andere lidstaten die op het Belgisch grondgebied aanwezig zijn.
In datzelfde artikel wordt ook een 4°ter ingevoegd. Dat voorziet in een btw-vrijstelling voor de goederenleveringen en dienstverrichtingen die naar een andere lidstaat worden verricht (de handeling heeft een grensoverschrijdend karakter) en die bestemd zijn voor de strijdkrachten van een andere lidstaat dan de lidstaat van bestemming van de goederen of diensten (de lidstaat op het grondgebied waarvan de strijdkrachten zich bevinden).
Daarnaast wordt ook artikel 25quater, § 2 Wbtw aangepast zodat er een btw-heffing in België plaatsvindt op goederen die door bepaalde strijdkrachten van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat (dan België) niet tegen de algemene belastingvoorwaarden van de interne markt van die lidstaat werden verworven en die vervolgens vanuit die lidstaat in België worden binnengebracht. Deze handeling zal voortaan ook gelijkgesteld worden met een belastbare intracommunautaire verwerving, tenzij de invoer van dezelfde goederen in België door dezelfde strijdkrachten vrijgesteld kan worden door artikel 42, § 3, eerste lid, 4°bis Wbtw nieuw (zie hiervoor).
Stel dat de Belgische strijdkrachten in België goederen invoeren die ze hier gebruiken in het kader van de deelname aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. De voormelde vrijstelling van artikel 42, § 3, eerste lid, 4°bis Wbtw nieuw is dan niet van toepassing omdat die goederen in België niet bestemd zijn voor de strijdkrachten van een andere lidstaat dan België, wat een vereiste is voor de toepassing van die vrijstelling.
De Belgische strijdkrachten zouden dan als alternatief die goederen met btw-vrijstelling kunnen aankopen in Nederland om ze vervolgens naar België te brengen. Als die overbrenging hier niet belast zou worden, dan zouden deze goederen ten onrechte vrijgesteld blijven van btw.
Tot slot wordt ook de tekst van artikel 25quater, § 2 Wbtw aangepast zodat hij nauwer aansluit met de tekst van de btw-richtlijn. De huidige tekst stelt enkel met een intracommunautaire verwerving gelijk, de toewijzing in België door het Belgisch leger van goederen die niet zijn verworven tegen de algemene belastingvoorwaarden van de Duitse interne markt. Rekening houdend met recente evoluties in de stationering van Belgische strijdkrachten is het evenwel niet uitgesloten dat deze bepaling ook in andere situaties toepassing zou kunnen vinden. Die zijn nu ook voorzien in artikel 25quater, § 2 Wbtw.

Verlenging tot 30 juni 2022 van de tijdelijke vrijstelling voor de invoer in 23 lidstaten van goederen nodig in de strijd tegen COVID-19
In haar besluit (EU) 2020/491 van 3 april 2020 staat de Europese Commissie de lidstaten toe om noodzakelijke goederen in de bestrijding van het coronavirus met vrijstelling van de btw in te voeren. Die regel gold in eerste instantie voor goederen die van 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 werden ingevoerd en werd nadien meermaals verlengd:

Besluit 2020/1101 dd. 23.07.2020: verlenging tot 31 oktober 2020;
Besluit 2020/1573 dd. 28.10.2020: verlenging tot 31 december 2020:
Besluit 2021/2693 dd. 19.04.2021: verlenging tot 31 december 2021.

De fiscus becommentarieert deze vrijstelling in zijn circulaire 2020/C/54 dd. 17.04.2021.
Op vraag 23 lidstaten heeft de Commissie voormelde vrijstelling verlengd tot 30 juni 2022. De vrijstelling geldt voor de invoeren van de bedoelde  goederen in: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Luxemburg, Malta,  Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje, Tsjechië en Zweden.

Tijdelijke btw-vrijstelling voor invoeren door en goederenlevering en diensten aan de Europese Commissie (en agentschappen en organen) in de strijd tegen de COVID-19-pandemie
In artikel 42, § 3 Wbtw wordt een 3°bis ingevoerd als omzetting van de richtlijn 2021/1159 dd. 13.07.2021. Die bepaling stelt vanaf 1 januari 2021 een btw-vrijstelling in voor de invoer van goederen (in België) door de Europese Commissie of een krachtens het Unierecht opgericht agentschap of orgaan, alsook de leveringen van goederen en diensten (in België) aan deze instellingen en organen, wanneer de Europese Commissie of een dergelijk agentschap of orgaan deze goederen aankoopt of invoert in het kader van de uitvoering van de hen bij het Unierecht toevertrouwde taken ter bestrijding van de COVID-19-pandemie. De vrijstelling geldt niet als de aangekochte goederen en diensten of de ingevoerde goederen onmiddellijk of op een later tijdstip worden gebruikt voor latere leveringen onder bezwarende titel door de Europese Commissie of dergelijk agentschap of orgaan.
Als niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor die btw-vrijstelling, zijn vanaf dat moment de invoer en de leveringen van deze goederen evenals de diensten aan btw onderworpen onder de voorwaarden die op dat moment gelden krachtens de bepalingen van het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten. In dit geval moet de Europese Commissie of het betrokken agentschap of orgaan, de Belgische fiscus hiervan in kennis stellen. In KB 6 is nu ook opgenomen, in een nieuw artikel 4bis, dat die kennisgeving moet gebeuren bij aangetekende zending.
De in artikel 151, lid 1 btw-richtlijn geregelde vrijstellingen (de vrijstellingen bedoeld in artikel 42, § 3, 1ste lid, 1° tot 8° Wbtw) zijn van toepassing met inachtneming van de door de lidstaat van ontvangst vastgestelde beperkingen, totdat (op Europees niveau) een uniforme btw-regeling is vastgesteld. Die lidstaat van ontvangst is voor diplomaten de lidstaat waarin de diplomaat als dusdanig geaccrediteerd is, voor strijdkrachten die waar ze gelegerd zijn, en voor internationale instellingen die welke als dusdanig is erkend door de internationale overeenkomst die de organisatie opricht of door het zetelakkoord. Die bepaling geldt echter niet voor de nieuwe vrijstelling voor goederen en diensten in de strijd tegen de COVID-19-pandemie. De Belgische fiscus maakt van die aanpassing gebruik om de voormelde bepaling, die tot op heden nog niet was omgezet in het Belgische btw-wetboek, in te voeren in een nieuw vijfde lid in artikel 42, § 3 Wbtw. Dat die bepaling niet van toepassing is op goederen en diensten in de strijd tegen de COVID-19-pandemie, moet voorkomen dat de toepassing van deze vrijstelling, die van hoger algemeen belang is, zou kunnen worden beperkt, en bevordert zo de daadwerkelijke uniforme toepassing van die btw-vrijstelling in de gehele Unie.

Meedelen btw-nummer
Btw-plichtigen die zich niet voor de btw hebben moeten registreren, moeten toch een btw-nummer toegekend krijgen als zij onder meer schuldenaar worden van Belgische btw op een dienst die onder de B2B-hoofdregel valt of als zij een dienst verrichten die ze op hun intracommunautaire opgave moeten vermelden. Zij kunnen voor hun intracommunautaire verwervingen van goederen dit nummer slechts rechtsgeldig gebruiken nadat zij de fiscus hebben geïnformeerd over hun verplichting of hun keuze om hun intracommunautaire verwervingen in België aan de btw te onderwerpen.
Artikel 50, § 1, 2de lid Wbtw oud legde die voorafgaande melding aan het bevoegd btw-kantoor niet op voor het rechtsgeldig kunnen gebruiken van hun BE-nummer voor hun intracommunautaire verwervingen van accijnsgoederen. Maar die beperking was niet correct en wordt dus geschrapt. Vanaf 1 januari 2022 kunnen voormelde btw-plichtigen hun BE-nummer dus ook voor de IC-verwervingen van accijnsgoederen enkel rechtsgeldig gebruiken na een voorafgaandelijke kennisgeving aan hun bevoegd btw-kantoor.
Ingevolge artikel 53quater, § 1 Wbtw oud moeten onder meer de vrijgestelde kleine ondernemingen en de btw-plichtigen onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling hun BE-nummer steeds meedelen aan hun leveranciers en klanten, tenzij het om een IC-verwerving gaat van andere goederen dan accijnsgoederen en de btw-plichtige niet verplicht is die IC-verwervingen in België aan de btw te onderwerpen (geen drempeloverschrijding en geen keuze tot IC-verwerving). Volgens deze tekst moeten zij dus bij een IC-verwerving van accijnsgoederen hun BE-nummer wel opgeven aan hun leveranciers, wat tot gevolg heeft dat zij voor de andere goederen kiezen om hun IC-verwervingen in België al aan de btw te onderwerpen voordat ze hun € 11.200-drempel hebben overschreden. Daarom voorziet artikel 53quater, § 1 Wbtw nieuw dat zij voor al hun IC-verwervingen in België hun BE-nummer niet moeten opgeven zolang ze de voormelde drempel niet hebben overschreden en daarbij er ook niet voor hebben gekozen om hun IC-verwervingen in België aan de btw te onderwerpen.
Hetzelfde geldt voor de volledig vrijgestelde btw-plichtigen zonder recht op btw-aftrek. Zij kunnen verplicht zijn om zich voor btw te laten registreren als ze diensten die onder de B2B-hoofdregel vallen, afnemen van een dienstverrichter die niet in België is gevestigd of als zij een dienst verrichten die ze op hun intracommunautaire opgave moeten vermelden. Artikel 53quater, § 2 Wbtw wordt ook aangepast zodat zij niet verplicht zijn hun BE-nummer aan hun leverancier mee te delen in het geval van een intracommunautaire verwerving van accijnsgoederen of een nieuw vervoermiddel.
En ook voor de leden van een btw-eenheid die volledig is vrijgesteld zonder recht op btw-aftrek, wordt artikel 53quater, § 4 Wbtw in dezelfde zin aangepast.

Btw-teruggaaf
Niet in België gevestigde btw-plichtigen kunnen de Belgische btw terugvragen die ze in het kader van hun btw-activiteiten oplopen. De wetgever wil de procedures voor de buiten de EU gevestigde btw-plichtigen gelijk schakelen aan die welke van toepassing zijn voor de buiten België maar binnen de EU gevestigde btw-plichtigen. Om die gelijkschakeling, die in hoofdzaak moet gebeuren in KB 55, mogelijk te maken, werd artikel 76, § 2 Wbtw aangepast.
Verder is ook gebleken dat de machtigingen die aan de Koning werden verleend met betrekking tot het regelen van btw-teruggaven in andere dan de voormelde gevallen, aangepast moesten worden. Zo worden de machtigingen voor het regelen van inhoudingen van btw-tegoeden preciezer geformuleerd.

Maandelijkse btw-teruggaaf
Als voor een bepaalde aangifteperiode de aftrekbare btw de verschuldigde btw overtreft, wordt dat saldo in het voordeel van de btw-plichtige automatisch naar het volgende tijdvak (aangifteperiode) overgedragen (art. 47, 2de  lid Wbtw en art. 81, § 1 KB nr. 4). Dat bedrag wordt dan als een tegoed op de fiscus ingeschreven op de btw-rekening-courant van de btw-plichtige (waar het eventueel verrekend wordt met een andere nog openstaande btw-schuld).
In principe is voorzien dat deze tegoeden bij het einde van het kalenderjaar, op uitdrukkelijk verzoek van de btw-plichtige, terugbetaald worden binnen de drie maanden na het verstrijken van het kalenderjaar (art. 76, § 1, 1ste lid Wbtw). Maar de wet voorziet ook dat btw-tegoeden vroeger terugbetaald kunnen worden (art. 76, § 1, 3de lid Wbtw en art. 81, § 2 KB nr. 4). Die maatregel houdt in dat btw-plichtigen in principe elk kwartaal hun btw-tegoed kunnen terugvragen.
Daarenboven stelt artikel 81, § 2, 1ste lid, 3° KB 4 maandaangevers in de mogelijkheid een vergunning aan te vragen om hun btw-tegoeden maandelijks terugbetaald te krijgen. Daarvoor moeten ze aan verschillende voorwaarden voldoen. Eén daarvan is dat de tijdens het verstreken kalenderjaar gerealiseerde omzet voor minstens 30% moet bestaan uit specifiek in die bepaling opgesomde handelingen. Onder die opsomming vallen ook bepaalde onroerende handelingen die aan een verlaagd btw-tarief zijn onderworpen. En daar worden nu de handelingen aan toegevoegd die onderworpen zijn aan de tijdelijke btw-verlaging voor afbraak en heropbouw die volgens artikel 1quater KB 20 van toepassing is van 1 januari 2021 tot 31 december 2022 (de minister heeft al aangekondigd om binnen de regering te pleiten voor een verlenging van die tijdelijke btw-verlaging).

Medische haarprothesen
Vanaf 1 januari 2022 geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor haarprothesen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze moeten voorgeschreven zijn door de behandelende arts of dermatoloog;
ze moeten voorgeschreven zijn ter behandeling van:

volledige kaalhoofdigheid door radiotherapie en/of antimitotische chemotherapie;
alopecia areata zo het alopecia-oppervlak meer dan 30 % bedraagt;
cicatriciële alopecia van fysisch-chemische, traumatische of inflammatoire oorsprong zo het alopeciaoppervlak meer dan 30 % bedraagt;
cicatriciële alopecia van radiotherapeutische oorsprong;

ze moeten bedoeld zijn in deel 1, hoofdstuk 2, afdeling 5, § 1, van de bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2002 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoetkomt in de kosten van de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 20°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.

Ouderdomsvereiste voor 6% btw op onderhoud, herstelling en renovatie privéwoningen
Onder strikte voorwaarden geldt in bepaalde gevallen (rubrieken XXXI en XXXVIII van de tabel A van de bijlage bij KB 20) een verlaagd btw-tarief voor onder meer onderhoud, herstelling en renovatie van privéwoningen. Eén van die voorwaarden betreft de ouderdom van het gebouw waaraan de werken worden uitgevoerd. Als de afnemer, vaak een particulier, dat verlaagd btw-tarief wil genieten, dan moet hij aan zijn leverancier een verklaring doen met betrekking tot de ouderdom van het gebouw. Maar tot 31 december 2021 werd die ‘ouderdom’ berekend in functie van het tijdstip waarop de btw opeisbaar wordt. En dat is voor particulieren een niet altijd even duidelijk begrip.
Daarom dat vanaf 1 januari 2022 die ouderdom berekend moet worden aan de hand van de datum van de factuur van de dienstverrichter. De ouderdom van tien of vijftien jaar (naargelang de toepasselijke rubriek van tabel A van de bijlage bij KB 20) wordt teruggerekend vanaf de datum van de eerste factuur met betrekking tot de handelingen die het voorwerp uitmaken van het contract (en dus van de werf volgens de memorie van toelichting) tussen de aannemer en zijn afnemer. Die berekeningswijze is vanaf 1 januari 2022 als volgt in de betreffende rubrieken opgenomen: de eerste ingebruikneming moet hebben plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat ten minste tien/vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot de betrokken handelingen.
Voorbeeld: voor de renovatie van een woning die op 17 november 2012 voor het eerst in gebruik wed genomen, reikt de aannemer zijn eerste factuur uit op 17 januari 2022. Op die datum is de woning nog geen tien jaar oud, maar ze is wel in gebruik genomen in het tiende jaar voorafgaand aan het jaar van de eerste ingebruikname.
Met de nieuwe formulering blijft dus ook de administratie tolerantie behouden dat de berekening van de ouderdom mag gebeuren op basis van kalenderjaren, en dat men die niet van dag tot dag moet maken.
Anderzijds betekent de nieuwe formulering dat als de eerste factuur wordt uitgereikt terwijl de ouderdomsvereiste niet is vervuld, en het verlaagd btw-tarief dus niet van toepassing is, dan kunnen de volgende facturen met betrekking tot hetzelfde contract evenmin het verlaagd btw-tarief genieten. Onder de oude regeling was het, omwille van de berekening op basis van het tijdstip van opeisbaarheid in plaats van de datum van de eerste factuur, wel mogelijk dat op de eerste factuur voor de onroerende handelingen 21% btw verschuldigd was en op een volgende factuur voor diezelfde handelingen maar 6%.

Het attest bij het verlaagd btw-tarief voor onroerende werken
In de rubrieken XXXI, XXXII, XXXIII en XXXVIII van tabel A van de bijlage bij KB 20, was voorzien dat voor de betrokken onroerende handelingen, de klant een attest moest ondertekenen om zijn dienstverrichter te vrijwaren van zijn aansprakelijkheid als die het verlaagd btw-tarief ten onrechte had toegepast.
Voor rubriek XXXVIII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat ten minste tien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken, (2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en (3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Voor rubriek XXXI wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat ten minste vijftien jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken, (2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privéwoning wordt gebruikt en (3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. Van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Voor rubriek XXXII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning die, in ieder geval na de uitvoering ervan, specifiek aangepast is om door een gehandicapte als privéwoning te worden gebruikt, (2) die woning bestemd is om te worden verhuurd, door één van de personen bedoeld in rubriek XXXII, § 1, 1°, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven en (3) die werken worden verstrekt en gefactureerd aan één van de personen bedoeld in rubriek XXXII, § 1, 1°, van tabel A van de bijlage bij het voormelde koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
En voor rubriek XXXIII wordt dat attest vanaf 1 januari 2022 vervangen door de volgende verklaring, die de dienstverrichter op zijn facturen aanbrengt: “Btw-tarief: Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat de werken (1) worden verricht aan woningcomplexen bestemd om te worden gebruikt voor huisvesting van gehandicapten en (2) worden verstrekt en gefactureerd aan een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die een instelling beheert die op duurzame wijze, in dag- en nachtverblijf, personen met een handicap huisvest en die om deze reden een tegemoetkoming geniet van een fonds of een agentschap voor personen met een handicap dat door de bevoegde overheid is erkend. Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal het normale btw-tarief van 21 pct. van toepassing zijn en is de afnemer ten aanzien van die voorwaarden aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.”
Dus als de afnemer de factuur niet binnen de maand schriftelijk betwist, dan heeft hij aan zijn dienstverrichter verklaard dat de voorwaarden voor het verlaagd btw-tarief vervuld zijn. Maar die bevestiging geldt enkel voor de toepassingsvoorwaarden die uitsluitend door de afnemer kunnen bevestigd worden. Het is ook enkel als één of meer van die voorwaarden niet vervuld zijn, dat de aannemer ontheven kan worden van zijn aansprakelijkheid als hij het verlaagd btw-tarief ten onrechte toepast.
Gaat het om andere toepassingsvoorwaarden die niet vervuld zijn (bijvoorbeeld werken met betrekking tot de aanleg van een zwembad of een sauna of ingeval van tuinwerken of loutere reinigingsdiensten), blijft de aansprakelijkheid van de aannemer als primaire schuldenaar van de te weinig aangerekende btw behouden.
De voormelde verklaring moet op alle facturen worden vermeld, dus niet bijvoorbeeld enkel op de eerste voorschotfactuur.

Privéwoningen voor gehandicapten
Vanaf 1 januari 2022 wordt het verlaagd btw-tarief van 6% voor onroerende handelingen met betrekking tot privéwoningen voor gehandicapten uitgebreid naar de in rubriek XXXII van de tabel A van de bijlage bij KB 20 bedoelde handelingen die worden verstrekt en gefactureerd aan stichtingen van openbaar nut. Die waren voorheen niet als begunstigde in die regeling opgenomen.

Afstandsverkopen – (I)OSS-regeling
De wetgever stuurt de omzetting in het Btw-wetboek bij van de sinds 1 juli 2021 geldende communautaire regels voor afstandsverkopen.
Voor afstandsverkopen met invoer van goederen voorzag artikel 15, § 1, 2° en 3° Wbtw enkel in bijzondere plaatsbepalingsregels als België de lidstaat van bestemming is. Met terugwerkende kracht naar 1 juli 2021 zorgt een nieuwe § 2bis in artikel 15 Wbtw ervoor dat ook de bijzondere plaatsbepalingsregels van artikel 33 btw-richtlijn in het Wbtw zijn omgezet in het geval de goederen in België worden ingevoerd (voor zendingen van meer dan 150 euro of zendingen tot 150 euro waar de invoer onder de IOSS-regeling gebeurt – zendingen tot 150 euro waarbij de IOSS-regeling niet wordt gebruikt kunnen enkel in de lidstaat van bestemming ingevoerd worden) maar de bestemming ervan, en dus de plaats van de levering, in een andere lidstaat ligt. In die gevallen voorziet artikel 53, § 2, 1ste lid Wbtw, maar slechts vanaf 1 januari 2022, in de verplichting om een factuur uit te reiken. Tenzij de OSS-Unieregeling wordt gebruikt voor de invoer, althans volgens de in het Staatsblad gepubliceerde tekst die verwijst naar de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 btw-richtlijn (OSS-Unieregeling). De wetgever is waarschijnlijk in artikel 53, § 2, 1ste lid Wbtw nieuw de verwijzing naar de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4 btw-richtlijn (IOSS-regeling) vergeten toevoegen.
Btw-plichtigen die niet in de Gemeenschap gevestigd zijn en die in België willen registreren voor de toepassing van de IOSS-regeling, moeten een tussenpersoon aanduiden die in hun naam en voor hun rekening, de btw-verplichtingen zal vervullen die aan het gebruik van die bijzondere regeling verbonden zijn. Artikel 58quinquies, § 9 Wbtw nieuw voorziet vanaf 10 januari 2022 in een expliciete machtiging aan de Koning om de onder die regeling na te leven formaliteiten te bepalen met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde btw, het bijhouden van een gepaste boekhouding, de teruggaaf van de btw en de door de voormelde tussenpersoon te vervullen formaliteiten om te kunnen worden aangewezen.
Tot slot voorziet artikel 91 Wbtw nieuw dat er vanaf 10 januari 2022 ook nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn bij niet-betaling van btw binnen de OSS-regeling (OSS-niet-Unieregeling, OSS-Unieregeling, OSS-invoerregeling) en de bijzondere regeling voor aangifte en betaling invoer-btw (enkel voor de Belgische btw).

Bekrachtiging KB’s
De volgende KB’s inzake btw-tarieven worden bekrachtigd met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding:

KB dd. 27.04.2021: tijdelijke btw-verlaging restaurant- en cateringdiensten;
KB dd. 29.09.2021: verlenging tijdelijke btw-verlaging tot 31.12.2021 voor mondmaskers en hydroalcoholische gels.

Verlenging tot 31 maart 2022 van 6% btw op mondmaskers en handgels
In de strijd tegen de COVID-19-pandemie voerde de fiscus tijdelijk een btw-verlaging in naar 6% voor de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoer van de bij GN-goederencodes in artikel 1ter KB 20 opgesomde mondmaskers en hydroalcoholische gels. Die tijdelijke btw-verlaging liep normaal af eind 2021.
Door de plotse verslechtering tijdens het vierde kwartaal van de gezondheidssituatie in ons land, besliste het Overlegcomité dd. 17.11.2021 om vanaf 20 november 2021 het dragen van een masker vanaf de leeftijd van tien jaar in een heel aantal situaties te verplichten. In andere situaties waar besmetting via de lucht mogelijk is, blijft het dragen van een mondmasker sterk aanbevolen. Daarom heeft de regering beslist de tijdelijke btw-verlaging te verlengen tot 31 maart 2022.
Ook het desinfecteren van de handen met hydroalcoholische gels is een eenvoudig en efficiënt middel om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Daarom dat ook hiervoor de tijdelijke btw-verlaging wordt verlengd tot 31 maart 2022.

E-notariaat
Het E-notariaat is het systeem van elektronische gegevensuitwisseling tussen de FOD Financiën en sommige ministeriële ambtenaren bij de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een voor hypotheek vatbaar goed en naar aanleiding van het opmaken van een attest of akte van erfopvolging. Aan die regelgeving werden met de wet dd. 11.02.2019 enkele wetswijzigingen doorgevoerd. De fiscus heeft deze toegelicht in zijn circulaire 2019/C/35 dd. 26.04.2019.
Aan de gewijzigde artikelen 93ter tot 93quinquies Wbtw werd uitvoering gegeven door het KB dd. 22.06.2020.
De bijlage 1, 2, 3 en 4 van dat KB worden vervangen. In de bijlagen 1, 2 en 4 verduidelijkt de Nederlandse tekst dat bij de aard van de ontworpen akte men moet aanduiden ‘vervreemding’, ‘hypotheekstelling’ of ‘hypotheekstelling bij verwerving’.
In bijlage 2 (i.e. inlichting dat de door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvanger) wordt opnieuw een rubriek ingevoegd voor het geval het voor hypotheek vatbare goed wordt belast met een hypotheek (herneemt ook hetgene dat reeds bestond in bijlage 3 bij het ministerieel besluit van 28 oktober 2009). Zo moet worden meegedeeld ten voordele van wie en voor welk bedrag een hypotheek wordt genomen en voor welk bedrag de notaris middelen onder zich houdt. Ter identificatie van de schuldeisers volstaat voortaan een identificatie door middel van naam, voornaam, rechtsvorm en adres; het persoonsnummer wordt niet langer gevraagd.
De vereenvoudiging ingevoerd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2020 om voor belastingplichtigen-niet-inwoners-professionelen bij de vervreemding of hypothecaire aanwending van onroerende goederen en vaartuigen slechts één formulier te gebruiken, wordt opgeheven om technische en toepassingsredenen. Bijlage 4 wordt in die zin aangepast dat het voortaan enkel geldt voor onroerende goederen.
 

Tijdelijke btw-verlaging mondmaskers en hydroalcoholische gels opnieuw met drie maanden verlengd

In de strijd tegen de COVID-19-pandemie voerde de fiscus tijdelijk een btw-verlaging in naar 6% voor de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoer van de bij GN-goederencodes in artikel 1ter KB 20 opgesomde mondmaskers en hydroalcoholische gels. Die tijdelijke btw-verlaging liep normaal af eind 2021.
Door de plotse verslechtering tijdens het vierde kwartaal van de gezondheidssituatie in ons land, besliste het Overlegcomité dd. 17.11.2021 om vanaf 20 november 2021 het dragen van een masker vanaf de leeftijd van tien jaar in een heel aantal situaties te verplichten. In andere situaties waar besmetting via de lucht mogelijk is, blijft het dragen van een mondmasker sterk aanbevolen. Daarom heeft de regering beslist de tijdelijke btw-verlaging te verlengen tot 31 maart 2022.
Ook het desinfecteren van de handen met hydroalcoholische gels is een eenvoudig en efficiënt middel om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Daarom dat ook hiervoor de tijdelijke btw-verlaging wordt verlengd tot 31 maart 2022.

KB dd. 21.12.2021, B.S. 30 december 2021
 

Circulaire nieuwe regels btw-vrijstelling medische verzorging en ziekenhuisverpleging gepubliceerd

Vanaf 1 januari 2022 zijn de regels voor de btw-vrijstelling voor diensten inzake medische verzorging (artikel 44, § 1 Wbtw) en ziekenhuisverpleging (artikel 44, § 2, 1°, a Wbtw) gewijzigd. Er moeten voor de btw-vrijstelling twee voorwaarden vervuld: de personele en de materiële voorwaarde. De fiscus heeft zijn circulaire met betrekking tot deze nieuwe regels gepubliceerd. Er wordt geen uitstel verleend, de nieuwe bepalingen moeten worden toegepast vanaf 1 januari 2022, rekening houdend met de reeds meegedeelde toleranties (klik hier voor meer info). Daarnaast publiceert hij ook een FAQ met de meest essentiële punten en gevolgen van de nieuwe regeling. De minister heeft wel aan zijn administratie gevraagd om voor het jaar 2022, in het kader van een eventueel fiscaal toezicht op de juiste toepassing van de nieuwe btw-regels, een soepele houding aan te nemen in geval van een kennelijk onopzettelijke fout van een beroepsbeoefenaar.

Persoonsvereiste van de btw-vrijstelling medische verzorging
Het nieuwe artikel 44, § 1, 1° Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor medische verzorging die, in het kader van hun beroep of praktijk, wordt verricht door de beoefenaars van een beroep bedoeld in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen van 2015 of in de wet Colla van 1999 (niet-conventionele praktijken).
De beoefenaars van een beroep dat is opgenomen in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, worden geacht over de noodzakelijke kwalificaties te beschikken om medische verzorging te verlenen waarvan het kwaliteitsniveau voldoende hoog is om de bescherming van de gezondheid van de patiënten te kunnen garanderen, waardoor de btw-vrijstelling verantwoord is voor de door hen verstrekte medische diensten.
Voor de beoefenaars van een beroep dat is opgenomen in de wet Colla (homeopathie, osteopathie, chiropractie en acupunctuur) is dat niet zomaar het geval. Voor deze beroepen is enkel de toegang tot het beroep van homeopaten wettelijk geregeld. De erkende homeopaten worden dan ook geacht over de noodzakelijke kwalificaties te beschikken om medische verzorging te verstrekken die voor de btw-vrijstelling in aanmerking komt.
Osteopaten, chiropractors en acupuncturisten worden enkel geacht over voormelde kwalificaties te beschikken, en dus aan de persoonsvereiste voor de btw-vrijstelling te voldoen, als ze:

aangesloten zijn bij een door de Raad van State erkende beroepsorganisatie;
voor zover ze niet bij een voormelde beroepsorganisatie aangesloten zijn, voldoen aan de objectieve criteria (met betrekking tot opleiding) die in de circulaire opgenomen zijn.

De andere dan de hiervoor vermelde osteopaten, chiropractors en acupuncturisten die vinden dat ze toch aan de persoonsvereiste voldoen om de btw-vrijstelling voor hun medische diensten te verantwoorden, kunnen voor de toepassing van die btw-vrijstelling een verzoek indienen bij de centrale diensten van de btw op volgend adres: VAT.medcare.exemption@minfin.fed.be.
Maar vanaf 1 januari 2022 is de btw-vrijstelling voor medische verzorging niet langer exclusief voorbehouden aan de gereglementeerde medische en paramedische beroepen. De medische verzorging die wordt verricht door andere dan de hiervoor vermelde beroepen, zal voor de btw-vrijstelling van het nieuwe artikel 44, § 1, 2° Wbtw in aanmerking komen, op voorwaarde dat zij ingevolge een opleiding geacht kunnen worden medische verzorging te verstrekken van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau als dat van de beoefenaars van de gereglementeerde medische en paramedische beroepen (en voor zover ook de materiële voorwaarde, zie verder, is vervuld). Daarvoor moeten zij houder zijn van een certificaat dat werd afgeleverd door een instelling erkend door een bevoegde overheid van het land waar die instelling gevestigd is. Vooraleer zij deze btw-vrijstelling willen toepassen, moeten zij een kennisgeving doen aan de btw-administratie op volgend adres: VAT.medcare.exemption@minfin.fed.be. De specifieke procedure hiervan moet nog in een KB vastgelegd worden, maar met verwijzing naar het nieuwe nog te publiceren artikel 7quater KB 10 stelt de circulaire al dat die kennisgeving de volgende vermeldingen bevatten:

de naam of de maatschappelijke benaming van de beoefenaar;
het adres van de administratieve of maatschappelijke zetel;
een elektronisch adres, met inbegrip van websites en een telefoonnummer;
in voorkomend geval, het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50, van het Wetboek;
de officiële of gebruikelijke benaming van het beroep of de praktijk waarop de verklaring betrekking heeft en een nauwkeurige beschrijving ervan;
de benaming van het certificaat dat werd verkregen met het oog op de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°, het jaar waarin het werd uitgereikt en de volledige identificatiegegevens van de instelling die het certificaat heeft uitgereikt;
een samenvatting van het academisch programma dat geleid heeft tot de uitreiking van het in 6° bedoelde certificaat, met inbegrip van een lijst van de gevolgde vakken en het aantal gevolgde lesuren;
elk bijkomend element waaruit de beroepservaring blijkt of de voltooiing van een opleiding die nuttig is voor de uitoefening van het beroep of de praktijk bedoeld in 5°.
 

Materiële voorwaarde van de btw-vrijstelling medische verzorging
Voor beide voormelde groepen (artikel 44, § 1, 1° en 2° Wbtw) is uitdrukkelijk voorzien dat enkel de diensten met een therapeutisch doel van btw zijn vrijgesteld. Deze voorwaarde, die in de wetgeving tot 31 december 2021 niet als algemene voorwaarde is opgenomen, volgt uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie dat, bij gebrek aan een definitie ervan in de btw-richtlijn, het begrip ‘medische verzorging’ heeft ingevuld rekening houden met de doelstellingen van de in de btw-richtlijn voorziene vrijstelling. Het moet gaan om diensten die de diagnose, verzorging en, in de mate van het mogelijke, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen tot doel hebben. Hoewel de btw-vrijstellingen van artikel 44 Wbtw strikt geïnterpreteerd moeten worden, moet het therapeutische doel van een dienst niet bijzonder strikt worden opgevat. Ook medische diensten met als doel de bescherming, met inbegrip van behoud of herstel, van de gezondheid van de mens vallen onder de vrijstelling. Zo hebben medische diensten die worden verricht voor preventieve doeleinden een therapeutisch doel, zelfs in die gevallen waarin degene die wordt onderzocht of een preventieve medische ingreep ondergaat, geen ziekte of gezondheidsprobleem blijkt te hebben.
Maar of de handeling een therapeutisch doel heeft, is en blijft een feitenkwestie die in principe per individueel geval beoordeeld moet worden. De fiscus voorziet met zijn circulaire in een weerlegbaar vermoeden dat in de volgende vier gevallen een handeling een therapeutisch doel heeft:

ze komt voor in de RIZIV-nomenclatuur;
ze komt voor in de nomenclatuur van de revalidatieverstrekkingen;
ze komt in aanmerking voor tegemoetkoming (terugbetaling) overeenkomstig de reglementering betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
ze gebeurt op voorschrift van een arts.

Het gaat wel om een weerlegbaar vermoeden. Het tegenbewijs ervan kan steeds worden geleverd.
Voor handelingen die niet onder dit weerlegbaar vermoeden vallen, maar waar de medische beroepsbeoefenaar van oordeel is dat er toch een therapeutisch doel aanwezig is, moet hij zijn beslissing om de btw-vrijstelling toe te passen motiveren. Dat kan via de inhoud van het patiëntendossier, maar ook met alle bewijsmiddelen van gemeen recht.
Bij esthetische ingrepen en behandelingen geldt er wel een bijzonder regime. Voor de handelingen beoogd in artikel 2 van de wet van 23.05.2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren, geldt voormeld weerlegbaar vermoeden niet en blijven de regels van toepassing die opgenomen zijn in de beslissing nr. E.T.127.740 dd. 22.03.2016 (afzonderlijk motiveringsdocument) als de beroepsbeoefenaar toch de btw-vrijstelling toepast. Het gaat hier om de volgende handelingen:

niet-heelkundige esthetische geneeskunde: elke niet-heelkundige technische medische ingreep door middel van om het even welk instrument, chemische stof of hulpmiddel met om het even welke energievorm doorheen de huid of de slijmvliezen waarbij, zonder enig therapeutisch of reconstructief doel, vooral beoogd wordt het lichaamsuiterlijk van een patiënt om esthetische redenen te veranderen.
De hulpmiddelen die om het even welke energievorm gebruiken omvatten de hulpmiddelen die een laser van klasse 4 en hoger of fel pulserend licht gebruiken;
esthetische heelkunde : elke heelkundige ingreep waarbij, zonder enig therapeutisch of reconstructief doel, vooral beoogd wordt het lichaamsuiterlijk van een patiënt om esthetische redenen te veranderen;
liposuctie : heelkundige ingreep waarbij vetophopingen worden weggezogen;
lipofilling : heelkundige ingreep waarbij vet wordt ingespoten;
dermabrasie : heelkundige ingreep waarbij de opperhuid of de bovenlagen van de lederhuid wordt afgeschuurd.

Als een beroepsfederatie vindt dat de motiveringsplicht overmatige administratieve lasten tot gevolg heeft, kan ze met de centrale diensten van de btw contact opnemen (aagfisc.exp.tva.btw@minfin.fed.be.) om mogelijks een vereenvoudigde motiveringsplicht overeen te komen.
De fiscus neemt in de circulaire ook een lijst met voorbeelden van handelingen met een therapeutisch doel op, en ook een lijst met voorbeelden van handelingen zonder therapeutisch doel. Die lijsten zijn enkel bij wijze van voorbeeld en zijn dus niet exhaustief.

Hoortoestellen en orthopedische hulpmiddelen
Bij de verkoop door een audicien van aan de specifieke behoeften van de klant aangepaste hoortoestellen en de verkoop door een orthopedisch technoloog van aan de specifieke behoeften van de klant aangepaste orthopedische hulpmiddelen, moet een onderscheid gemaakt worden naargelang het gaat om een goederenlevering, dan wel een dienstverrichting.
Wordt het apparaat of hulpmiddel geïncorporeerd in het lichaam van de patiënt, dan gaat het volgens de fiscus in het geheel om een dienstverrichting. De btw-vrijstelling voor medische verzorging strekt zich dan uit tot de leveringen en herstellingen van die apparaten en hulpmiddelen die gepaard gaan met de verzorging.
Wordt het apparaat of hulpmiddel niet geïncorporeerd in het lichaam, dan stelt de fiscus de volgende 50%-regel voor: bedragen de diensten met betrekking tot het analyseren, aanpassen enzovoort van het apparaat of hulpmiddel minder dan de helft van de prijs, dan gaat het in zijn geheel om een levering (geen vrijstelling voor medische verzorging).
Maar de fiscus erkent dat het steeds om een feitenkwestie gaat. Als er sprake is van één enkele handeling waarvoor bepaald moet worden of het om een goederenlevering of een dienstverrichting gaat, dan moeten alle omstandigheden waaronder de betrokken handeling wordt verricht, in aanmerking worden genomen om daaruit de kenmerkende elementen naar voren te halen.

Wachtvergoeding
De vergoeding die een (para)medische beroepsbeoefenaar ontvangt om tijdens sportwedstrijden of trainingen stand-by te staan, valt onder de btw-vrijstelling voor medische verzorging, als de handelingen waarvoor men stand-by staat zelf ook een therapeutisch doel hebben.

No show fee
De vergoeding die een zorgverlener aanrekent aan zijn patiënt die zijn afspraak niet tijdig annuleert, kwalificeert als een schadevergoeding. Deze is dus niet onderworpen aan btw.

Ziekenhuisverpleging
Het nieuwe artikel 44, § 2, 1°, a) Wbtw stelt vrij van btw, de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging alsmede de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen, verricht door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria. Deze vrijstelling geldt niet voor diensten die betrekking hebben op ingrepen en behandelingen zonder therapeutisch doel. Ook hier moeten voor de vrijstelling dus een personele en een materiële voorwaarde vervuld zijn.
Aan de personele voorwaarde wijzigt de nieuwe bepaling niets. Betreffende de materiële voorwaarde voorzag de regeling tot 31 december 2021, dat ingrepen en behandelingen met een esthetisch karakter die niet voor terugbetaling in aanmerking kwamen, van deze vrijstelling waren uitgesloten. Naar analogie met het nieuwe artikel 44, § 1 Wbtw, zullen ook hier vanaf 1 januari 2022 alle handelingen zonder therapeutisch doel van de btw-vrijstelling uitgesloten zijn.
Ook de nauw met de vrijgestelde ziekenhuisverpleging en medische verzorging samenhangende handelingen vallen onder deze btw-vrijstelling. Daarvoor moeten ze wel noodzakelijk of onontbeerlijk zijn voor het bereiken van de therapeutische doelstellingen van de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het verstrekken van spijzen en dranken aan ziekenhuispatiënten en het verstrekken van genees- en verbandmiddelen aan ziekenhuispatiënten.
Het tweede lid van het nieuwe artikel 44, § 2, 1°, a) Wbtw sluit namelijk diensten en goederenleveringen van die btw-vrijstelling uit, als ze:

niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen;
in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die worden verricht in rechtstreekse mededinging met aan de belasting onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen.

Voorbeelden van handelingen die niet onontbeerlijk zijn voor de vrijgestelde ziekenhuisverpleging en de medische verzorging, en dus niet onder deze btw-vrijstelling vallen, zijn onder meer:

de terbeschikkingstelling van internet, een televisie of telefoon tegen betaling in de kamer van een patiënt;
de verkoop van andere dranken dan die welke in de opnamekamer en voor eigen gebruik van de patiënt worden verstrekt;
de terbeschikkingstelling van een parkingplaats tegen betaling aan de patiënten, bezoekers of werknemers van het ziekenhuis.

Oude of nieuwe regels
Om te weten of de oude of de nieuwe regels van toepassing zijn, moet in principe gekeken worden naar het tijdstip van opeisbaarheid (ook als de handeling vrijgesteld zou zijn). In afwijking van dit principe aanvaardt de fiscus dat de regels opgenomen in artikel 44, § 1 en 44, § 2, 1°, a) Wbtw zoals ze van toepassing zijn tot 31 december 2021, van toepassing blijven op:

de ingrepen of behandelingen verricht door medische beroepsbeoefenaars en ziekenhuizen die:

uiterlijk op 31 december 2021 zijn vastgelegd met de patiënt om te worden verricht op een bepaalde datum;
en effectief worden uitgevoerd of afgerond uiterlijk op 30 juni 2022;

dienstprestaties die reeds uiterlijk op 31 december 2021 zijn uitgevoerd (belastbaar feit), maar waarvoor de oorzaak van opeisbaarheid zich voordoet na die datum (bv. ontvangst van de door de particuliere of overheid klant gedane betaling).

Bij erelonen waar het tijdstip van opeisbaarheid zich pas vanaf 1 januari 2022 voordoet (bv. ontvangst van de door de particulier gedane betaling) maar die betrekking hebben op enerzijds handelingen die uiterlijk op 31 december 2021 materieel zijn verricht en anderzijds op handelingen die pas vanaf 01.01.2022 zullen worden verricht, mag het ereloon dat betrekking heeft op de vóór 1 januari 2022 materieel verrichte diensten, de regeling volgen die tot en met 31 december 2021 van toepassing was. De dienstverrichter moet dan wel ten laatste op 28 februari 2022 aan zijn medecontractant een formele, gedetailleerde kostenstaat uitreiken en de prijs moet duidelijk bepaalbaar zijn en toegerekend kunnen worden aan de vóór 1 januari 2022 materieel verrichte diensten.

Vrijstellingsregeling kleine onderneming
Uiteraard kunnen (para)medische beroepsbeoefenaars kiezen voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen (artikel 56bis Wbtw) voor zover zij uiteraard aan alle daarvoor geldende voorwaarden voldoen. De omzet die is vrijgesteld door artikel 44, § 1, 1° en 2° en artikel 44, § 2, 1°, a) Wbtw telt niet mee voor de berekening van de € 25.000-drempel.
In zijn FAQ stelt de fiscus expliciet dat die drempel wordt beoordeeld per btw-plichtige (per btw-nummer).

Btw-registratie
Btw-plichtigen die door de wijziging van de regels voor de btw-vrijstelling voor medische diensten een formulier e604A of e604B moeten indienen, krijgen tijd tot 31 januari 2022 om dit te doen. De registratie (e604A) of de wijzigingen aan de btw-identificatie (e604B) zullen doorgevoerd worden met uitwerking op 1 januari 2022.

Eerste btw-aangifte
Btw-plichtigen die door de wijziging van de regels voor de btw-vrijstelling voor medische diensten voor de eerste keer de periodieke btw-kwartaalaangifte moeten indienen, kunnen hun handelingen van het eerste kwartaal mee opnemen in de btw-aangifte voor het tweede kwartaal. Ze moeten wel voor het eerste kwartaal een nihilaangifte indienen tegen de normale deadline (20.04.2022).
Gaat het om een maandaangever, dan kan hij de handelingen van januari, februari en maart 2022 opnemen in zijn btw-aangifte van april 2022 die uiterlijk 20 mei 2022 moet worden ingediend. Ook hier moet de btw-plichtige voor de maanden januari, februari en maart 2022 nihilaangiftes indienen tegen de normale deadlines (respectievelijk 20.02.2022, 20.03.2022 en 20.04.2022). Hij mag ook de handelingen van januari en februari 2022 mee opnemen in de aangifte van maart 2022 of de handelingen van januari 2022 mee opnemen in de aangifte van februari 2022. Maar de tolerantie kan slechts eenmalig toegepast worden, daarna moeten de gewone regels nageleefd worden.

Andere btw-verplichtingen
Naast de btw-registratieplicht en de indieningsplicht van de periodieke btw-aangifte, overloopt en bespreekt de fiscus de volgende btw-verplichtingen waarmee de beoefenaars van (para)medische beroepen geconfronteerd kunnen worden:

gebruik van het btw-identificatienummer;
facturering;
boekhouding (boek voor inkomende facturen, boek voor uitgaande facturen, dagboek van ontvangsten per bedrijfszetel en in voorkomend geval, een centralisatiedagboek);
jaarlijkse opgave van de handelingen met afnemers-belastingplichtigen (klantenlisting);
opgave van de intracommunautaire handelingen.

Herziening in het voordeel van de fiscus
Btw-plichtigen die handelingen verrichten die voor 1 januari 2022 aan btw onderworpen zijn, maar vanaf 1 januari 2022 van btw vrijgesteld zullen zijn, zullen meestal door deze bestemmingswijziging de btw die ze voor 1 januari 2022 hebben afgetrokken, (deels) moeten terugstorten aan de fiscus. Die herziening heeft betrekking op:

de bedrijfsmiddelen waarvan de herzieningstermijn nog is niet is verstreken op het tijdstip waarop de bestemmingswijziging zich voordoet die de herziening veroorzaakt en die op dat tijdstip nog bestaan en bruikbaar zijn (herziening in verhouding tot de nog niet verstreken jaren van de herzieningstermijn –  5, 15 of 25 jaar);
de op voormeld tijdstip nog niet vervreemde andere roerende goederen dan bedrijfsmiddelen, en de op dat tijdstip nog niet gebruikte diensten.

Voor de andere goederen dan bedrijfsmiddelen en de niet verbruikte diensten moet die herziening altijd ineens gebeuren. Ze moet opgenomen worden in de btw-aangifte die betrekking heeft op de periode waarin die bestemmingswijziging zicht heeft voorgedaan. Als de btw-plichtige door de bestemmingswijziging geen enkel recht op btw-aftrek meer zal hebben (volledig vrijgestelde btw-plichtige artikel 44 Wbtw), dan moet hij die herziening opnemen in zijn laatste btw-aangifte die hij moet indienen.
Voor de herziening op de bedrijfsmiddelen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarin het bedrijfsmiddel nog uitsluitend gebruikt zal worden voor handelingen die geen recht op btw-aftrek verlenen (vrijstelling artikel 44 Wbtw, vrijstelling kleine onderneming, de combinatie van beide …) en die waarin het bedrijfsmiddel nog deels gebruikt wordt voor handelingen die recht op btw-aftrek geven.
In het laatste geval moet zolang de herzieningstermijn loopt, de btw-plichtige voor elk jaar van de herzieningstermijn, het bedrag van de te herziene btw als volgt vaststellen:

in functie van de toepasselijke herzieningstermijn, een vijfde, een vijftiende of een vijfentwintigste van de oorspronkelijk op de aankoop verschuldigde btw;
vermenigvuldigd met het verschil tussen het bij de oorspronkelijke btw-aftrek definitief toegepaste aftrekpercentage en het aftrekpercentage waarop hij in het betrokken jaar recht heeft.

Voor elk jaar waarvoor de btw-plichtige deze herziening moet doen, neemt hij deze op in zijn btw-aangifte die hij moet indienen in de maand april (aangifte maart of eerste kwartaal) van het jaar volgend op het jaar waarop de herziening betrekking heeft.
Als het bedrijfsmiddel enkel nog gebruikt zal worden voor handelingen zonder recht op btw-aftrek, dan moet de btw-plichtige in principe de herziening ineens voor het volledige bedrag verrichten, en dit voor het jaar waarin de bestemmingswijziging zich voordoet en de nog te lopen jaren van de herzieningstermijn. Hij moet deze herziening opnemen in de btw-aangifte die betrekking heeft op de periode waarin die bestemmingswijziging zicht heeft voorgedaan. Maar omdat deze herziening, naargelang de omvang van de gedane investeringen, voor de btw-plichtige een zware financiële impact kan hebben, heeft de fiscus beslist dat als deze herziening voortvloeit uit de wijziging van artikel 44, § 1 of § 2, 1°, a) Wbtw, dan mag ze ook gespreid worden over de resterende jaren van de herzieningstermijn. Als de btw-plichtige deze herziening jaarlijks wil doen maar niet langer periodieke btw-aangiften moet indienen, dan moet hij het team beheer van zijn controlekantoor hiervan op de hoogte brengen. Gedurende de resterende looptijd van de herzieningstermijn moet hij jaarlijks spontaan de afgetrokken btw herzien. De fiscus zal deze procedure nog verder moeten verduidelijken.

Herziening in het voordeel van de btw-plichtige
De btw op kosten die een btw-plichtige gebruikt voor het verrichten van handelingen die van btw zijn vrijgesteld door artikel 44, § 1 of § 2, 1°, a) Wbtw, is niet aftrekbaar. Als diezelfde handelingen na een wijziging van artikel 44, § 1 of § 2, 1°, a) Wbtw niet meer vrijgesteld zijn, en dus recht op aftrek verlenen, dan kan de btw-plichtige de oorspronkelijk niet afgetrokken btw alsnog (deels) recupereren. Dit wordt de historische btw-aftrek genoemd die via een herziening in het voordeel van de btw-plichtige wordt uitgeoefend.
Ook deze herziening heeft betrekking op:

de bedrijfsmiddelen waarvan de herzieningstermijn op 1 januari 2022 nog niet is verstreken en die op dat tijdstip nog bestaan en bruikbaar zijn (herziening in verhouding tot de nog niet verstreken jaren van de herzieningstermijn –  5, 15 of 25 jaar);
de op 1 januari 2022 nog niet vervreemde andere roerende goederen dan bedrijfsmiddelen, en de op dat tijdstip nog niet gebruikte diensten.

De historische btw-aftrek op andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen die op 1 januari 2022 ontstaat, kan gelet op de driejarige vervaltermijn voor het recht op btw-aftrek, enkel toegepast worden op de btw die vanaf 01.01.2019 opeisbaar is geworden (voor btw van 2018 en daarvoor is het recht op aftrek op 1 januari 2022 reeds vervallen). De btw-plichtige kan in feite kiezen in welke btw-aangifte hij zijn historische btw-aftrek opneemt, maar hij moet daarbij wel rekening houden met de driejarige vervaltermijn van het recht op btw-aftrek. Zo kan hij zijn historische aftrek van btw die in 2019 opeisbaar is geworden, maar uitoefenen tot eind 2022 (in principe ten laatste in de btw-aangifte voor het derde kwartaal of de maand november 2022).
Voor bedrijfsmiddelen is voor elk jaar van de herzieningstermijn dat al verstreken is vóór 1 januari  2022, één vijfde of één vijftiende (naargelang de herzieningstermijn) van de niet afgetrokken btw verloren. De rest kan worden herzien. Hierbij moet de btw-plichtige rekening houden met zijn verhoudingsgetal als hij gemengde btw-plichtige is geworden. De fiscus aanvaardt in dit geval dat de historische btw-aftrek berekend wordt op basis van een voorlopig verhoudingsgetal dat is vastgesteld op basis van de vermoedelijke omzet voor 2022 (geraamde belaste en vrijgestelde omzet). Begin 2023 kan de btw-plichtige dan zijn definitief verhoudingsgetal voor het jaar 2022 bepalen en, voor zover het verschilt van het geraamde voorlopige verhoudingsgetal, de op basis van de prognose uitgeoefende historische btw-aftrek regulariseren. Die rechtzetting (in plus of in min) moet de btw-plichtige opnemen in zijn btw-aangifte die hij uiterlijk 20 april 2023 moet indienen (hier mag geen gebruik gemaakt worden van de regel dat als het verschil tussen het voorlopig en definitief verhoudingsgetal minder bedraagt dan 10%-punten, er geen regularisatie moet worden verricht).
Belangrijk voor elke herziening van btw op bedrijfsmiddelen, is de bepaling van het tijdstip waarop de herzieningstermijn aanvangt. Doordat die regels het afgelopen decennia ook meermaals aangepast werden, moeten verschillende situaties onderscheiden worden.
Vanaf 1 januari 2019 is de algemene regel dat voor alle bedrijfsmiddelen de herzieningstermijn begint te lopen op 1 januari van het jaar van ingebruikname van dat bedrijfsmiddel.
Maar gaat het om een ander dan een onroerend bedrijfsmiddel waarop vóór 1 januari 2019 al voor het eerst recht op btw-aftrek is ontstaan, dan blijven de oude regels van toepassing: de herzieningstermijn start dan op 1 januari van het jaar waarin het recht op btw-aftrek is ontstaan. Tenzij de btw-plichtige aan de fiscus een vergunning had gevraagd om toch 1 januari van het jaar van de ingebruikname ervan als uitgangspunt te nemen. Een btw-plichtige die tot 31 december 2021 volledig van btw is vrijgesteld zonder recht op btw-aftrek, heeft tot aan die datum geen enkele reden gehad om die vergunning aan te vragen. Daarom aanvaardt de fiscus dat voor de historische btw-aftrek die volgt uit de wijziging van artikel 44, § 1 en § 2, 1°, a) Wbtw, de btw-plichtige alsnog die vergunning kan vragen aan zijn bevoegd btw-kantoor (die aanvraag moet samen met de inventaris/staat van bedrijfsmiddelen, zie verder, ingediend worden).
De voormelde algemene regel voor alle bedrijfsmiddelen was in feite al de algemene regel voor de onroerende bedrijfsmiddelen die vanaf 1 januari 2012 in gebruik zijn genomen. Hiervoor start de herzieningstermijn steeds op 1 januari van het jaar van de ingebruikname ervan.
Voor de onroerende bedrijfsmiddelen die al vóór 1 januari 2012 in gebruik werden genomen, vangt de herzieningstermijn in principe aan op 1 januari van het jaar waarin de btw-aftrek is ontstaan. Maar de btw-plichtige kon ook hier een vergunning vragen aan de fiscus om 1 januari van het jaar van de ingebruikname ervan als uitgangspunt te nemen. Een btw-plichtige die tot 31 december 2021 volledig van btw is vrijgesteld zonder recht op btw-aftrek, heeft tot aan die datum geen enkele reden gehad om die vergunning aan te vragen. Daarom aanvaardt de fiscus dat voor de historische btw-aftrek die volgt uit de wijziging van artikel 44, § 1 en § 2, 1°, a) Wbtw, de btw-plichtige alsnog die vergunning kan vragen aan zijn bevoegd btw-kantoor (die aanvraag moet samen met de inventaris/staat van bedrijfsmiddelen, zie verder, ingediend worden).
Om zijn historische btw-aftrek op bedrijfsmiddelen en op de andere goederen en diensten te kunnen uitoefenen, moet de btw-plichtige bepaalde formaliteiten naleven (artikel 21bis KB 3). Zo moet hij bij het team beheer van zijn bevoegd btw-kantoor de volgende documenten indienen:

een inventaris van de op 1 januari 2022 nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten;
een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen (rekening houdend of voormelde vergunning al of niet word aangevraagd).

Deze moeten in twee exemplaren opgemaakt worden, waarvan er één bestemd is voor de fiscus. Die stelt trouwens in zijn circulaire de deadline voor de indiening ervan op 30 juni 2022. In elk geval mag de btw-plichtige zijn historische btw-aftrek ten vroegste opnemen in de eerst in te dienen periodieke btw-aangifte volgend op de indiening van de inventaris/staat van bedrijfsmiddelen. De historische btw-aftrek blijft beperkt tot het bedrag dat in het rooster 71 van de periodieke btw-aangifte zou staan zonder die aftrek. Als hierdoor die historische btw-aftrek niet volledig uitgeoefend kan worden, moet het saldo overgedragen worden naar de volgende btw-aangifte. En daarin blijft de aftrek van het saldo opnieuw beperkt tot het bedrag dat in het rooster 71 van de periodieke btw-aangifte zou staan zonder die aftrek. De btw-plichtige moet deze werkwijze blijven toepassen tot het volledige bedrag aan historische btw waarop hij recht heeft, is verrekend. In tegenstelling tot bij de historische btw-aftrek voor gebouwen waarbij de verhuur optioneel aan btw is onderworpen, voorziet de fiscus deze keer niet in de mogelijkheid om het resterende saldo van de historische btw-aftrek ineens te recupereren in de btw-aangifte van december of het vierde kwartaal 2022, ook al is het bedrag in het rooster 71 daarvoor niet voldoende.

Fisconetplus, circulaire 2021/C/114, 20 december 2021
FOD Financiën, FAQ, december 2021
 
 
 
 

Tolerantie voor btw-formaliteiten ingevolge wijziging btw-vrijstelling voor medische diensten vanaf 01.01.2022

Vanaf 1 januari 2022 wijzigen de regels voor de btw-vrijstelling voor diensten inzake medische verzorging (artikel 44, § 1 Wbtw). Er zullen voor de vrijstelling vanaf dan twee voorwaarden vervuld moeten zijn: de personele en de materiële voorwaarde.
De personele voorwaarde heeft betrekking op de dienstverrichter.
Die moet opgenomen zijn in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen van 2015 of in de wet Colla van 1999 op de niet-conventionele praktijken (vrijstelling artikel 44, § 1, 1° Wbtw nieuw).
Is dat niet het geval, dan moet hij op basis van een certificaat dat is uitgereikt door een instelling die erkend is door het land waar ze is gevestigd, aantonen dat hij over de noodzakelijke kwalificaties beschikt om medische verzorging te verlenen waarvan het kwaliteitsniveau voldoende hoog is om soortgelijk te zijn aan die aangeboden door zij die wel onder de wet gezondheidszorgberoepen of de wet niet-conventionele praktijken vallen (artikel 44, § 1, 2° Wbtw). Bovendien moet in dit geval aan de fiscus voorafgaandelijk aan de toepassing van de btw-vrijstelling een kennisgeving gedaan worden (de modaliteiten hiervan moeten nog in een KB uitgewerkt worden).
De materiële voorwaarde houdt in dat de handelingen een therapeutisch doel moeten hebben.
Er zullen dus verschillende handelingen zijn die vanaf 1 januari 2022 aan btw onderworpen zullen zijn terwijl die vandaag nog vrijgesteld zijn, of omgekeerd.
De fiscus zal hierover nog een uitvoerige circulaire publiceren. Die publicatie is voorzien in de week van 20 december 2021. In afwachting daarvan kondigt de fiscus nu al enkele toleranties aan. Die gelden ook voor ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria voor wie de regels van de btw-vrijstelling voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging (en de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen) eveneens wijzigen vanaf 1 januari 2022 (artikel 44, § 2, 1°, a Wbtw).

Btw-regime
De bestaande regels van artikel 44, § 1 en 44, § 2, 1°, a) Wbtw zoals ze van toepassing zijn tot 31 december 2021, blijven van toepassing op:

de ingrepen of behandelingen verricht door medische beroepsbeoefenaars en ziekenhuizen die:

uiterlijk op 31 december 2021 zijn vastgelegd met de patiënt om te worden verricht op een bepaalde datum;
en effectief worden uitgevoerd of afgerond uiterlijk op 30 juni 2022;

de dienstprestaties (vb. expertises) die reeds zijn uitgevoerd uiterlijk op 31 december 2021 (belastbaar feit) maar waarvoor er zich een oorzaak van opeisbaarheid voordoet na die datum (bv. ontvangst van de door de particulier gedane betaling).

Bij erelonen waar het tijdstip van opeisbaarheid zich pas vanaf 1 januari 2022 voordoet (bv. ontvangst van de door de particulier gedane betaling) maar die betrekking hebben op enerzijds handelingen die uiterlijk op 31 december 2021 materieel zijn verricht en anderzijds op handelingen die pas vanaf 01.01.2022 zullen worden verricht, mag het gedeelte van het ereloon dat betrekking heeft op de vóór 1 januari 2022 materieel verrichte diensten, de regeling volgen die tot en met 31 december 2021 van toepassing was. De dienstverrichter moet dan wel ten laatste op 28 februari 2022 aan zijn medecontractant een formele, gedetailleerde kostenstaat uitreiken en de prijs moet duidelijk bepaalbaar zijn en toegerekend kunnen worden aan de vóór 1 januari 2022 materieel verrichte diensten.

Btw-registratie
Btw-plichtigen die door de wijziging van de regels voor de btw-vrijstelling voor medische diensten een formulier e604A of e604B moeten indienen, krijgen tijd tot 31 januari 2022 om dit te doen. De registratie (e604A) of de wijzigingen aan de btw-identificatie (e604B) zullen doorgevoerd worden met uitwerking op 1 januari 2022.

Eerste btw-aangifte
Btw-plichtigen die door de wijziging van de regels voor de btw-vrijstelling voor medische diensten voor de eerste keer de periodieke btw-kwartaalaangifte moeten indienen, kunnen hun handelingen van het eerste kwartaal mee opnemen in de btw-aangifte voor het tweede kwartaal. Ze moeten wel voor het eerste kwartaal een nihilaangifte indienen tegen de normale deadline (20.04.2022).
Gaat het om een maandaangever, dan kan hij de handelingen van januari, februari en maart 2022 opnemen in zijn btw-aangifte van april 2022 die uiterlijk 20 mei 2022 moet worden ingediend. Ook hier moet de btw-plichtige voor de maanden januari, februari en maart 2022 nihilaangiftes indienen tegen de normale deadlines (respectievelijk 20.02.2022, 20.03.2022 en 20.04.2022). Hij mag ook de handelingen van januari en februari 2022 mee opnemen in de aangifte van maart 2022 of de handelingen van januari 2022 mee opnemen in de aangifte van februari 2022. Maar de tolerantie kan slechts eenmalig toegepast worden, daarna moeten de gewone regels nageleefd worden.

Herziening btw op bedrijfsmiddelen
Btw-plichtigen die vandaag aan btw onderworpen handelingen verrichten die vanaf 1 januari 2022 van btw vrijgesteld zullen zijn, zullen een deel van de in het verleden op hun bedrijfsmiddelen  afgetrokken btw, moeten terugstorten aan de fiscus, en dit in de mate dat de herzieningstermijn nog niet is verstreken. Omwille van de financiële gevolgen van die herziening, aanvaardt de fiscus dat die herziening jaarlijks kan gebeuren (telkens op 1/5 of 1/15 van de oorspronkelijke btw), ook in het geval de btw-plichtige nog uitsluitend handelingen zal verrichten die geen recht op aftrek verlenen (de fiscus zal nog moeten verduidelijken hoe dit zal moeten gebeuren als de btw-plichtige geen periodieke btw-aangiftes meer indient).

FOD Financiën, nieuwsbericht, 9 december 2021

Wetsontwerp diverse btw-wijzigingen ingediend in de Kamer

De wetgever heeft in de Kamer een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van enkele btw-bepalingen. De belangrijkste zijn de volgende:

invoering van een definitie (vanaf 1 juli 2022) voor gemeubeld logies: het verschaffen, voor een periode van minder dan drie maanden, van gemeubeld logies in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar gewoonlijk aan betalende gasten onderdak wordt verleend voor een periode van minder dan drie maanden, tenzij die inrichtingen geen van de volgende nauw samenhangende diensten verrichten:

instaan voor het fysiek onthaal van de gasten;
de terbeschikkingstelling van huishoudlinnen en, wanneer het gemeubeld logies wordt verstrekt voor een periode van meer dan een week, de vervanging ervan tenminste eenmaal per week;
het dagelijks verschaffen van het ontbijt;

door de exploitant van het logies of door een derde voor zijn rekening.

btw-aftrek bij gemengde btw-plichtige op basis van het werkelijke gebruik: de btw-plichtige moet hiervan voorafgaandelijk kennis geven aan het bevoegd btw-kantoor. Dit geldt vanaf 01.01.2023. Btw-plichtigen die op 31 december 2022 het recht op aftrek uitoefenen met inachtneming van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, doen deze kennisgeving vóór 30 juni 2023;
 
enkele bepalingen met betrekking tot het al of niet meedelen van het btw-nummer door de klant aan zijn leverancier;
 
btw-forfaits:

btw-plichtigen die starten vanaf 1 januari 2022 kunnen niet meer kiezen voor een forfaitaire regeling;
btw-plichtigen die al bezig zijn op 1 januari 2022, kunnen vanaf dan niet meer opteren om een forfaitaire regeling toe te passen;
afschaffing van alle forfaitaire regeling vanaf 1 januari 2028;
 

bijzondere landbouwregeling: door het verdwijnen van de forfaitaire regelingen, wordt de mogelijkheid aanzienlijk beperkt om naast de bijzondere landbouwregeling nog andere activiteiten te verrichten zonder die bijzondere landbouwregeling kwijt te spelen. Daarom zal de wet voorzien dat die bijzondere landbouwregeling van toepassing kan blijven als de btw-plichtige daarnaast op bijkomstige wijze handelingen verricht die aan de volgende voorwaarden voldoen:

ze zijn uit hun aard verbonden met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming;
de door die handelingen gerealiseerde omzet, exclusief btw, bedraagt in de loop van het kalenderjaar niet meer dan 30 pct. van het totale omzetcijfer van de landbouwondernemingen en heeft in de loop van het voorafgaande kalenderjaar dat percentage niet overschreden.

De Koning zal de lijst bepalen van de handelingen die aan deze voorwaarden voldoen en ook de administratieve formaliteiten die noodzakelijk zijn om de toepassing van deze regeling doeltreffend te controleren;

invoering vanaf 1 januari 2022 van een verlaagd btw-tarief van 6% voor haarprothesen die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De Kamer 2021-2022, 55-2279/001, 26 oktober 2021

Fiscus beperkt btw-vrijstelling voor diensten m.b.t. uitvoer tot de laatste schakel

Artikel 41, § 1, 3° Wbtw voorziet in een btw-vrijstelling voor diensten die rechtstreeks verband houden met de uitvoer van goederen vanuit België of een andere lidstaat buiten de Gemeenschap. Dit artikel is deels de omzetting van artikel 146, 1, e) btw-richtlijn.
In haar arrest in de zaak L.C. (C-288/16 dd. 29.06.2017) besliste het Europese Hof van Justitie dat deze btw-vrijstelling niet kan worden toegepast voor diensten die niet rechtstreeks worden verricht voor de afzender of de ontvanger van de goederen. Dus ook niet in de relatie tussen bijvoorbeeld een onderaannemer en de dienstverrichter die met het vervoer is belast.
Volgens de Belgische fiscus (Btw-commentaar hoofdstuk 8, afdeling 6, 3, B.) is het voor de toepassing van die btw-vrijstelling voldoende dat:

de goederen, op het ogenblik waarop het vervoer aanvangt, bestemd zijn om te worden overgebracht naar een plaats gelegen buiten de Gemeenschap;
de goederen zich op het ogenblik waarop ze de buitengrens van de Gemeenschap overschrijden in dezelfde staat bevinden als op het ogenblik waarop het vervoer aanvangt (het verpakken van de goederen met het oog op hun vervoer wordt niet geacht van die aard te zijn dat hun staat hierdoor wordt gewijzigd).

Dus als aan deze beide voorwaarden is voldaan, staat de fiscus de voormelde btw-vrijstelling eveneens toe in bijvoorbeeld de relatie tussen een onderaannemer en de dienstverrichter die met het vervoer is belast.
De fiscus heeft nu beslist zijn standpunt aan te passen aan voormelde rechtspraak van het Hof, en dit met ingang van 1 januari 2022. De btw-vrijstelling van artikel 41, § 1, 1ste lid, 3° Wbtw kan enkel van toepassing zijn in de verhouding tussen enerzijds de dienstverrichter en anderzijds de afzender of de ontvanger van de uit te voeren goederen. De twee laatstgenoemde personen betreffen onder meer:

de verkoper of de koper van de uit te voeren goederen;
de eigenaar, de huurder of de ontlener van de uit te voeren goederen;
de maakloonwerker die goederen uitvoert buiten de Gemeenschap om ze een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te laten ondergaan;
de persoon die goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap, welke hij op zicht, op proef of in consignatie had ontvangen;
de persoon die goederen wederuitvoert buiten de Gemeenschap, nadat ze door hem zijn hersteld, bewerkt, verwerkt of aangepast.

Als de dienstverrichter een beroep doet op een onderaannemer voor het verrichten van de goederenvervoerdienst, kan de dienst verricht door de onderaannemer niet van deze btw-vrijstelling genieten.

Fisconetplus, circulaire 2021/C/96, 27 oktober 2021

Ruling over tijdelijke btw-verlaging afbraak en heropbouw – bebouwde en niet-bebouwde percelen –twee appartementsblokken met bovengrondse parkeerplaatsen zijn één gebouw – footprint volledige gebouw hanteren

In de 32 bij KB vastgelegde steden die een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van hun stedelijk beleid, geldt een verlaagd btw-tarief van 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen. Het zijn enkel de afbraak- en heroprichtingswerken die aan de bouwheer gefactureerd worden, die dit verlaagd tarief kunnen genieten (rubriek XXXVII tabel A KB 20).
Daarnaast voorziet de wetgever, onder striktere voorwaarden, van 1 januari 2021 tot 31 december 2022 in een tijdelijke btw-verlaging naar 6% voor de afbraak en heropbouw van privéwoningen op het hele Belgische grondgebied. En ook de verkoop van een door de verkoper na afbraak heropgerichte woning kan onder diezelfde strikte voorwaarden van dit tijdelijk verlaagd btw-tarief genieten (artikel 1quater, § 3 KB 20). Dat laatste betekent volgens de memorie van toelichting bij de wet dd. 20.12.2020 dat het moet gaan om projecten die worden uitgevoerd, vanaf de afbraak van het gebouw tot de levering van de woning, door dezelfde btw-plichtige, met name de verkoper.
Bovendien is voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief vereist dat de heropbouw van de woning moet gebeuren op hetzelfde kadastrale perceel als waar het afgebroken gebouw stond, zonder dat beiden op exact dezelfde plaats moeten liggen. Als er ook niet bebouwde percelen bij het project van afbraak en heropbouw betrokken zijn, en het nieuwe gebouw ligt voor minstens 50% op de vroegere bebouwde kadastrale percelen, dan aanvaardt de fiscus dat het ganse gebouw principieel in aanmerking komt voor de toepassing van de tijdelijke btw-verlaging.
En de fiscus eist, hoewel dit niet in de wettelijke bepalingen is opgenomen, dat het gesloopte gebouw een ‘significante omvang’ moet hebben, desgevallend in verhouding tot de opgerichte woning(en).
In het kader van een projectontwikkeling gaat A als opstalhouder over tot de afbraak van bestaande gebouwen gevolgd door de heroprichting van appartementen die op plan worden verkocht (voor de reeds getekende akten werden onder de Wet Breyne nog maar enkel de grondaandelen met registratie verkocht). De heroprichting van de appartementen gebeurt op verschillende percelen, waarvan er sommige niet bebouwd waren. Daarbij worden twee visueel gescheiden meergezinswoningen opgetrokken die verbonden zijn via een ondergrondse garage. Het is op het dak van die garage dat die beide meergezinswoningen worden gebouwd. Vanuit die garage zijn de beide meergezinswoningen bereikbaar via lift en trap. Er is ook één basisacte, één regelement van mede-eigendom en één reglement van interne orde. Daarom moet voor de voormelde 50%-regel het project als één gebouw beoordeeld worden waarbij rekening moet worden gehouden met de grondoppervlakte (alle ruimten en muren op het gelijkvloers meegeteld) van het gebouw (zie ook circulaire 2021/C/18 dd. 25.02.2021, punt 3.3., § 4). Op basis van de voorgelegde berekeningen beslist de rulingdienst dat aan die voorwaarde is voldaan, maar met de toevoeging dat het beter is die 50%-regel te  berekenen op basis van de volledige oppervlakte van het gebouw ongeacht of deze zich nu juist op of juist onder het maaiveld bevindt (dus de volledige oppervlakte van de garage). En ook op basis van die berekening is aan de 50%-regel voldaan.
De rulingcommissie benadrukt dat de beslissing slechts geldig is voor de verkopen waarvoor nog geen btw opeisbaar is geworden overeenkomstig artikel 17, § 1 Wbtw op datum van deze beslissing. Maar dat verandert in principe niets aan het feit dat de rulingcommissie erkent dat de grondvoorwaarden voor het tijdelijk verlaagd btw-tarief vervuld zijn.

Fisconetplus, voorafgaande beslissing nr. 2021.0463, 22 juni 2021

Gemengd gebruikte schoolgebouwen: voor verlaagd btw-tarief moeten zowel oppervlakte als tijdsduur gebruikt voor onderwijs overwegend zijn

Met ingang van 1 januari 2016 verlaagde de wetgever het btw-tarief voor handelingen  met betrekking tot schoolgebouwen naar 6% (KB van 14 december 2015, B.S. 15 december 2015 – rubriek XL van tabel A van de bijlage bij KB 20). De fiscus licht deze regeling toe in zijn circulaire 2018/C/6 dd. 18.01.2018. Zo aanvaardt de fiscus dat het verlaagd btw-tarief ook van toepassing is als het gebouw niet uitsluitend maar hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het verstrekken van door artikel 44 Wbtw vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding.
De minister verduidelijkte dat voor de beoordeling van dit hoofdzakelijkheidscriterium voor schoolgebouwen, gebruik wordt gemaakt van een breuk met in de teller het gebruik tijdens de reguliere schooluren en met in de noemer het geheel aantal uren dat het gebouw wordt gebruikt, met inbegrip van de uren dat het gebouw ter beschikking wordt gesteld van derden (vraag 53 dd. 05.11.2020). Deze berekeningswijze zou blijkbaar tot bezorgdheid leiden bij school- en gemeentebesturen, te meer omdat het Vlaams beleid het multifunctioneel gebruik van voor het onderwijs bestemde gebouwen aanmoedigt.
Als een aantal lokalen of een deel van het gebouw permanent gebruikt worden voor andere doeleinden dan voor vrijgesteld onderwijs of vrijgestelde leerlingenbegeleiding, dan wordt het hoofdzakelijkheidscriterium beoordeeld aan de hand van de oppervlakte. De minister geeft het voorbeeld van een sporthal die naast de sportzalen ook vergaderzalen omvat die uitsluitend worden gebruikt door sport- en cultuurverenigingen. In dat geval kan het gebouw enkel aangemerkt worden als een schoolgebouw voor de toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief op voorwaarde dat de oppervlakte van het sportgedeelte dat voor het vrijgestelde onderwijs wordt gebruikt overwegend is (meer dan 50% van de oppervlakte van het gebouw).
Komt het gemengd gebruik voort uit het feit dat een gebouw of een gedeelte van een gebouw voor een bepaalde tijdsduur (bv. deel van de dag) wordt gebruikt voor andere doeleinden, dan zal het tijdscriterium gebruikt worden voor de beoordeling van het hoofdzakelijkheidscriterium. Dat is bv. het geval voor een sporthal waarvan zowel een onderwijsinstelling (leerlingen, personeel) als andere gebruikers (bijv. particulieren, verenigingen) gebruik maken.
Is die sporthal opgericht door de onderwijsinstelling zelf, dan vormt het hoofdzakelijk gebruik (meer dan 50% van de tijd) voor vrijgesteld onderwijs of leerlingenbegeleiding, volgens de minister in principe geen probleem voor de toepassing van voormeld verlaagd btw-tarief. De fiscus gaat er in dit geval van uit dat het gebouw zal gebruikt worden voor het verstrekken van diensten inzake onderwijs. Maar als daar toch twijfel over zou bestaan, dan zal de fiscus het aantal uren dat de onderwijsinstelling de sporthal buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden (bijv. een sport- of cultuurvereniging), vergelijken met de tijd dat de onderwijsinstelling (als eigenaar) het gebruiksrecht heeft over de sporthal. Blijft het gebruik door derden beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
Dezelfde regeling is van toepassing als de sporthal is opgericht door een derde (bv. gemeentebestuur) die het gebouw ononderbroken (dus zowel buiten als tijdens de normale schooluren) exclusief ter beschikking stelt van de onderwijsinstelling (bv. in het kader van een overeenkomst inzake onroerende verhuur). In dit geval draagt de onderwijsinstelling de verantwoordelijkheid voor het toezicht, het beheer, het intern reglement van dat gebouw, enzovoort. Het aantal uren dat de onderwijsinstelling (als exploitant/gebruiker) de sporthal op haar beurt buiten de schooluren aan derden (bv. een sport- of cultuurvereniging) ter beschikking stelt, wordt vergeleken met de tijd dat de onderwijsinstelling het exclusief gebruiksrecht heeft van de sporthal (bv. als huurder). Blijft het gebruik door derden beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
In het geval de onderwijsinstelling alleen maar een recht op toegang krijgt tot een sporthal die werd opgericht door een derde (en dus zelf de sporthal niet beheert en exploiteert), dan komt de oprichting van de sporthal niet in aanmerking voor de toepassing van het voormelde verlaagde btw-tarief. Maar als de onderwijsinstelling de sporthal huurt en exclusief gebruikt tijdens de normale schooluren, en de eigenaar de sporthal buiten de normale schooluren ter beschikking stelt van derden (bijv. sport- en cultuurverenigingen), dan kan voormeld verlaagd btw-tarief wel van toepassing zijn. Het aantal uren dat de school gebruik kan maken van de sporthal moet dan vergeleken worden met de tijd dat de eigenaar de sporthal exploiteert. Blijft het gebruik door de school beperkt tot een deel van de sporthal, dan zal bijkomend met het oppervlaktecriterium rekening gehouden worden.
In deze laatste drie gevallen moeten dus de beide criteria (oppervlakte en tijdsverloop) altijd samen onderzocht worden. Als een gemeentebestuur een sporthal tijdens de reguliere schooluren exclusief ter beschikking stelt van scholen en op andere tijdstippen de sporthal zelf gebruikt en exploiteert, terwijl zich in het gebouw eveneens een aantal vergaderlokalen bevinden die uitsluitend ter beschikking gesteld worden van particulieren en verenigingen, dan moet het gebruik voor vrijgesteld onderwijs, zowel wat de oppervlakte als wat de tijdsduur betreft, overwegend zijn.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-062, 6 september 2021, vraag 497, S. Matheï, 16 juni 2021

Gebruik GKS ontslaat ook niet-horecabedrijven van het dagboek van ontvangsten

Btw-plichtigen moeten voor hun horecaprestaties een GKS-ticket uitreiken als hun jaaromzet (excl. btw) uit restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van het verschaffen van dranken, meer bedraagt dan € 25.000. De btw-plichtige die gebruik maakt van een geregistreerd kassasysteem en voldoet aan alle daaromtrent opgelegde reglementering, is ontheven van de verplichting tot het houden van een dagboek van ontvangsten per bedrijfszetel zoals bedoeld in artikel 14, § 2, 3°, 1ste lid, KB 1 (circulaire 2017/C/70 dd. 06.11.2017, nr. 3.7.). Maar hij moet wel dagelijks de nodige rapporten met behulp van het GKS aanmaken (dagelijks financieel rapport en dagelijks gebruiker rapport – artikel 2, punt 5 KB dd. 30.12.2009).
De minister bevestigt dat voormelde ook van toepassing is voor btw-plichtigen die vrijwillig een GKS gebruiken, zelfs als ze niet in de horecasector actief zijn (zie ook telco met de fiscus hierover dd. 23.10.2020). Zij moeten dan ook onder dezelfde voorwaarden geen dagboek van ontvangsten bijhouden.
Ook de btw-plichtigen die correct de kassasystemen bedoeld in de beslissing nr. E.T. 103.018 dd. 02.06.2003 (en 27 juni 2002) of nr. E.T.103.592 dd. 02.06.2003 gebruiken, moeten geen dagboek van ontvangsten bijhouden. Bovendien onderzoekt de fiscus in welke mate de btw-reglementering zal kunnen voorzien dat andere kassasystemen met systematische en onmiddellijke uitreiking van elektronische of papieren kastickets gelijkgesteld kunnen worden met het houden van een dagboek van ontvangsten.
En tot slot wijst de minister op de mogelijkheid om het dagboek van ontvangsten digitaal in plaats van op papier te houden. Maar over hoe de integriteit van de inhoud daarvan gegarandeerd moet worden, daar gaat hij niet op in.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-062, 6 september 2021, vraag 491, J. Van den Bergh, 9 juni 2021

Vrijstelling voor diensten van exploitant sportinfrastructuur geldt ook voor online sportlessen

Artikel 44, § 2, 3° Wbtw stelt vrij van btw, de diensten door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of sport doen, wanneer die exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en zij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan. Voor deze vrijstelling moeten dus aan de drie volgende voorwaarden voldaan zijn:

de dienst moet betrekking hebben op het beoefenen van de sport zelf en verstrekt worden aan personen die actief aan sport komen doen;
de exploitant moet een instelling zijn die geen winstoogmerk nastreeft;
de ontvangsten van de exploitatie moeten uitsluitend worden gebruikt om de kosten ervan te dekken.

Als ‘exploitant’ moet in deze onder meer worden verstaan, iedere sportvereniging die haar leden in de mogelijkheid stelt een bepaalde sport te beoefenen door de terbeschikkingstelling van uitrustingen, het geven van leiding …, ongeacht of die vereniging daartoe al dan niet over een vaste infrastructuur beschikt. Voor zover de ‘exploitant’ sportlessen of sportbegeleiding verstrekt, is het op basis van voormelde wettekst niet vereist dat die lessen of begeleiding plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de personen die aan sport komen doen.
Dus komen ook online lessen voor het aanleren van bepaalde bewegingen of sportoefeningen in aanmerking voor voormelde vrijstelling. Deze lessen hebben betrekking op het beoefenen van de sport in kwestie zelf en worden verstrekt aan personen die actief aan sport ‘komen’ doen. Als daarbij de twee laatste voormelde voorwaarden eveneens vervuld zijn, dan zijn die lessen vrijgesteld van btw door artikel 44, § 2, 3° Wbtw.

Vr. & Antw. Kamer, 2020-2021, 55-063, 20 september 2021, vraag 487, S. Matheï, 7 juni 2021