Wanneer tellen onroerende huuropbrengsten niet mee voor de €25.000-drempel voor kleine ondernemingen?

Gepubliceerd op 24 mei 2017

Recent publiceerde de fiscus de brochure ‘9 vragen omtrent de vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen’.
Met betrekking tot de berekening van de omzet die in aanmerking genomen moet worden voor de vergelijking met de € 25.000-drempel, stelt die brochure dat eveneens meetelt, de omzet uit de handelingen met betrekking tot onroerende goederen (art. 44, § 3, 1° en 2° Wbtw), tenzij die handelingen bijkomstig zijn.
In de circulaire nr. 34 dd. 25.08.2014 worden voormelde bijkomstige handelingen niet expliciet uitgesloten van de in aanmerking te nemen omzet.
Artikel 56bis, § 4, 3° Wbtw stelt dat de handelingen met betrekking tot onroerende goederen bedoeld in artikel 44, § 3, 1° en 2° Wbtw meetellen voor de in aanmerking te nemen omzet, tenzij die handelingen met andere handelingen samenhangende handelingen zijn.
Aangezien deze drie teksten telkens iets anders stellen, hebben wij de fiscus gevraagd naar de criteria die de ambtenaren moeten hanteren om te bepalen of onroerende opbrengsten al of niet meetellen voor de omzet die vergeleken moet worden met de drempel van € 25.000.
Op die vraag heeft de centrale administratie nu laten weten dat het begrip ‘bijkomstig’ zoals bedoeld in artikel 56bis, § 4, 3° Wbtw dient begrepen te worden als ‘uitzonderlijk’, ‘zelden’, ‘niet gewoonlijk’.
Handelingen van onroerende verhuur die geregeld gesteld worden, maar waarvan de omzet relatief klein is t.o.v. de rest van de omzet tellen mee voor de berekening van de voor de vrijstellingsregeling in aanmerking te nemen omzet.
Beslissing​ dd. 24.05.2017 (niet gepubliceerd)


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?