Verhuur parochiezaal met afnameplicht dranken is één handeling onderworpen aan 21% btw

Gepubliceerd op 5 juli 2018

Een parochiaal centrum onder de vorm van een vzw is als btw-plichtige geregistreerd voor de verhuur en exploitatie van eigen of geleased niet-residentieel onroerend goed, exclusief terreinen. In dit kader stelt de vzw uitgeruste zalen ter beschikking van derden die gehouden zijn bij de vzw ook de dranken af te nemen.
Op de renovatie van het parochiecentrum recupereert de vzw alle erover geheven btw. Ten onrechte volgens de fiscus, die de vzw als een gemengde btw-plichtige beschouwt omdat die zowel handelingen verricht die:

van btw zijn vrijgesteld door artikel 44, § 3, 2° Wbtw (onroerende verhuur – passieve terbeschikkingstelling van de zalen);
aan btw zijn onderworpen, zoals de verhuur van het meubilair waarmee de zalen zijn uitgerust en de verkoop van dranken.

Volgens de fiscus is er wel degelijk sprake van een vrijgestelde onroerende verhuur van de zalen omdat:

er geen verantwoordelijke van de vzw is die op om het even welke wijze tussenkomst in het verdelen of opdienen van de dranken;
het doel van de prestatie het ter beschikking stellen van de zaal is en er geen eigenlijke restaurantdienst wordt verschaft.

Dus de fiscus beschouwt elke handeling als een op zich staande hoofdhandeling van btw die elk zijn eigen btw-regime moet volgen en gaat daarmee in tegen zijn eigen visie, zoals opgenomen in de administratieve beslissing nr. E.T. 13.560 van 1 december 1972, dat de overeenkomst waarbij iemand zich ertoe verbindt een gemeubileerde zaal ter beschikking te stellen van personen die er willen vergaderen of een plechtigheid organiseren, en bovendien dranken te leveren samen met de voorwerpen nodig voor het gebruik van die dranken in die zaal (glazen, kopjes of andere gelijkaardige recipiënten), in zijn geheel beschouwd moet worden als het verschaffen van dranken in omstandigheden voor het gebruik ter plaatse (artikel 18, § 1, 11° Wbtw).
Volgens het Hof moet in deze beslist worden of de prestaties die de vzw aan de gebruikers van de zaal verricht, als één dienst of als verschillende diensten beschouwd moet worden.
Voor het Hof is de terbeschikkingstelling van de zaal onlosmakelijk verbonden met het doel dat de gebruikers van de zaal voor ogen hebben, namelijk een bijeenkomst houden waarbij:

aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven dranken te nuttigen;
deze dranken verplicht bij de vzw afgenomen moeten worden die ook de glazen, kopjes of andere gelijkaardige recipiënten​ ter beschikking stelt (hiervoor is niet vereist dat ter plaatse iemand van de vzw aanwezig zou zijn);
aan de deelnemers zitplaatsen worden aangeboden.

Alle prestaties samen hebben voor de klant tot doel om in aangename en comfortabele omstandigheden, bijeenkomsten te laten plaatsvinden. Dat de totale omzet uit die prestaties voor meer dan 60 % afkomstig is van de huurinkomsten uit overeenkomsten met niet-leden van de vzw, verandert hier niets aan.
Het Hof benadrukt nog dat de vraag of de bediening wordt verzorgd door de vzw van geen belang is. Voor de toepassing van artikel 18, § 1, 2° lid, 11° Wbtw is nergens vereist dat het moet gaan om een ‘restaurantdienst’. Evenmin is deze bepaling enkel van toepassing voor exploitanten van een horeca-aangelegenheid. Deze wetsbepaling is ruim geformuleerd en ziet ook op het verschaffen van spijs en drank … meer algemeen, in omstandigheden voor het verbruik ter plaatse.
Het Hof bevestigt het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg in Brugge en staat de btw-aftrek op de verbouwingswerken van het parochiecentrum toe.

HvB Gent, rolnr. 2016/AR/2111, 5 juni 2018


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?