Toch btw-teruggaaf bij corrigerende facturen buiten de vervaltermijn

Gepubliceerd op 1 mei 2018

Volkswagen AG, een in Duitsland gevestigde btw-plichtige, neemt mallen voor de fabricatie van verlichtingsapparatuur voor auto’s af van 2 Slowaakse ondernemingen die tot eenzelfde groep behoren. Deze ondernemingen reikten voor de mallen facturen uit zonder btw. Wanneer die ondernemingen vaststellen dat ten onrechte geen btw werd aangerekend aan Volkswagen AG, corrigeren zij de oorspronkelijke verkoopfacturen en brengen alsnog Slowaakse btw in rekening aan Volkswagen AG die op 1 juli 2011 de Slowaakse fiscus verzoekt om teruggaaf van deze btw. Die laatste weigert echter de teruggaaf voor zover het verzoek betrekking heeft op de handelingen van 2004 tot en met 2006, om reden dat de vijfjarige Slowaakse vervaltermijn was verstreken. Volgens de Slowaakse fiscus ontstond voor Volkswagen AG het recht op teruggaaf van de btw op het tijdstip van de levering van de mallen (het tijdstip waarop de btw opeisbaar was geworden).
Kan een lidstaat aan een btw-plichtige de teruggaaf van btw weigeren die hem pas verschillende jaren na de levering van de goederen door de leverancier in rekening is gebracht en door hem is betaald, omdat de vervaltermijn voor de teruggaaf is ingegaan op het ogenblik waarop de goederen zijn geleverd en al was verstreken bij de indiening van het verzoek om teruggaaf?
Op die vraag antwoord het Hof ontkennend. Het recht op teruggaaf van btw wordt volgens het Hof bepaald overeenkomstig de btw-richtlijn, zoals die wordt toegepast in de lidstaat van teruggaaf. Die teruggaaf is dus de tegenhanger van het recht op aftrek van de btw-plichtige in zijn eigen lidstaat. Dat recht op aftrek is een basisbeginsel van het btw-stelsel en heeft tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw. Dat recht op aftrek mag dus in beginsel niet worden beperkt, maar het is wel afhankelijk gesteld van de naleving van zowel materiële voorwaarden als formele voorwaarden.
Een formele voorwaarde om het recht op aftrek te kunnen uitoefenen is dat de btw-plichtige in het bezit moet zijn van een overeenkomstig de bepalingen van de btw-richtlijn opgestelde factuur (artikel 178, a) btw-richtlijn). Daaruit volgt volgens het Hof dat het recht op btw-aftrek (dat krachtens artikel 167 btw-richtlijn ontstaat op het tijdstip waarop de btw opeisbaar wordt) in beginsel pas kan worden uitgeoefend wanneer de btw-plichtige in het bezit is van een factuur.
De mogelijkheid voor de btw-plichtige om zijn recht op btw-aftrek uit te oefenen zonder enige tijdsbeperking staat haaks op het rechtszekerheidsbeginsel. Maar in deze zaak kon Volkswagen AG objectief gezien onmogelijk haar recht op btw-teruggaaf uitoefenen zolang de rechtzettingen door de leveranciers niet hadden plaatsgevonden, omdat Volkswagen AG niet beschikte over de facturen en evenmin wist dat btw moest worden betaald.
Pas na voormelde rechtzettingen waren de materiële en formele voorwaarden voor het recht op btw-aftrek in hoofde van Volkswagen AG vervuld en pas dan kon zij aan de Slowaakse fiscus vragen om overeenkomstig de btw-richtlijn en het daarin opgenomen beginsel van de neutraliteit, ontlast te worden van de verschuldigde of betaalde btw. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat Volkswagen AG onzorgvuldig gehandeld zou hebben en er evenmin sprake was van misbruik of frauduleuze samenspanning met de leveranciers, kan Volkswagen AG haar recht op teruggaaf niet geweigerd worden omwille van een vervaltermijn die inging op het tijdstip waarop de goederen werden geleverd en die voor bepaalde perioden al was verstreken vóór de betrokken rechtzettingen hadden plaatsgevonden.

Conclusie van het Hof
Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat volgens welke aan de belastingplichtige in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin pas verschillende jaren na levering van de goederen in kwestie belasting over de toegevoegde waarde (btw) aan hem in rekening is gebracht en door hem is betaald, het recht op btw-teruggaaf wordt ontzegd op grond dat de vervaltermijn waarin die regeling voor de uitoefening van dat recht voorziet, is ingegaan op het ogenblik waarop de goederen zijn geleverd en al was verstreken toen hij zijn verzoek om teruggaaf indiende.
 
HvJ, C-533/16, Volkswagen AG, 21 maart 2018


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?