Overdracht juridische eigendom is bij onteigening voldoende om een goederenlevering te zijn

Gepubliceerd op 20 juni 2018

De Poolse gemeente Wrocław moet ingevolge een beslissing van de Poolse overheid de eigendom op bepaalde onroerende goederen overdragen aan de fiscus, met het oog op de aanleg van een nationale weg. De vertegenwoordiger van de gemeente is de burgemeester die tegelijkertijd ook de vertegenwoordiger van de fiscus is voor het beheer van de onroerende goederen die aan de fiscus toebehoren en op het grondgebied van de gemeente zijn gelegen.
De overheid stelt tevens de hoogte van de vergoeding vast waar de gemeente Wrocław recht op heeft en draagt de burgemeester op dat bedrag aan de gemeente uit te betalen.
De Poolse gemeente stelt aan de bevoegde minister de vraag of de eigendomsovergang van onroerende goederen krachtens de wet tegen betaling van een vergoeding een levering van goederen onder bezwarende titel oplevert die aan de btw is onderworpen, en zo ja, welke entiteit op de btw-factuur moet worden aangegeven als koper van de goederen. Dat eerste was volgens de minister het geval en de gemeente zelf dient beschouwd te worden als de btw-plichtige.
Omdat vanuit fiscaal oogpunt de gemeente en de Poolse overheid dezelfde entiteit zijn, vernietigt een Poolse rechtbank de ministeriële beslissing. Er heeft immers geen overgang plaatsgevonden van de macht om in economische zin over een lichamelijke zaak te beschikken.
Het Europese Hof moet nu analyseren of het begrip ‘levering van een goed’ zoals voorzien in artikel 14, 1. van de btw-richtlijn dezelfde invulling heeft als punt 2 van dat zelfde artikel dat als een levering van goederen beschouwd: ‘a) de eigendomsovergang van een goed tegen betaling van een vergoeding, ingevolge een vordering door of namens de overheid dan wel krachtens de wet​’.
Dat is volgens het Hof niet het geval. Het stelt dat voor de toepassing van artikel 14, 2. van de btw-richtlijn de volgende voorwaarden vervuld moeten zijn:

er moet sprake zijn van een overgang van het recht van eigendom;
die overgang moet plaatsvinden ingevolge een vordering door of namens de overheid dan wel krachtens de wet; 
er moet sprake zijn van de betaling van een vergoeding.​

Wat die eerste voorwaarde betreft, namelijk de overgang van het eigendomsrecht, is het Hof van oordeel dat dit niet zo kan worden opgevat dat daarvoor een overgang van de economische eigendom vereist is (wat wel het geval is voor het begrip ‘levering van een goed’ in artikel 14, 1. van de btw-richtlijn).
In deze zaak is volgens de verwijzende rechter de rechthebbende op de economische macht dezelfde gebleven en is enkel de juridische eigendom overgedragen. De bijzondere bepaling van Pools bestuursrecht voorziet dat onroerende goederen die aan een districtsstad (zoals Wroclaw) toebehoren, na onteigening door de fiscus nog steeds beheerd worden door die districtsstad, vertegenwoordigd door de burgemeester. De onteigenende macht wordt dus niet bevoegd om als een eigenaar over de goederen te beschikken.
Omwille van de bijzondere bewoordingen van artikel 14, 2. van de btw-richtlijn is het voor Hof voldoende opdat dit artikel van toepassing zou zijn, dat de juridische macht wordt overgedragen.
De tweede vraag die het Hof moet beantwoorden, is of om te kunnen spreken van een betaling van een vergoeding (3de voorwaarde voor de toepassing van artikel 14, 2. van de btw-richtlijn), de vergoeding voor de gemeente daadwerkelijk moet worden uitbetaald of dat louter een interne omboeking binnen de begroting van de gemeente voldoende is.
Omdat artikel 14, 2. van de btw-richtlijn een specifieke bepaling is, is de algemene rechtspraak over handelingen ‘ten bezwarende titel’ hier niet op van toepassing. Uit de verwijzingsbeschikking van de Poolse rechter blijkt dat de vergoeding rechtstreeks samenhangt met de overgang van de eigendom van de onroerende goederen van de gemeente op de fiscus. Het is volgens het Hof dan ook van geen belang dat de betaling is verricht door middel van een interne omboeking binnen dezelfde begroting, mits de betaling van de vergoeding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het is de nationale rechter die dit moet nagaan, evenals de vraag of de gemeente als btw-plichtige handelt.
Maar handelt de gemeente als btw-plichtige, dan is de overgang van de eigendom van een onroerend goed dat haar toebehoort op de fiscus van een lidstaat, van rechtswege en tegen betaling van een vergoeding, een handeling onderworpen aan de btw, ook al vertegenwoordigt dezelfde persoon tegelijkertijd de onteigenende macht en de onteigende gemeente, blijft de onteigende gemeente in de praktijk het betrokken goed beheren en wordt de vergoeding enkel betaald door middel van een interne omboeking in de begroting van de gemeente.

Dictum van het Hof:
Artikel 2, lid 1, onder a), en artikel 14, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat de overgang van de eigendom van een onroerend goed dat toebehoort aan een belastingplichtige voor de belasting over de toegevoegde waarde op de fiscus van een lidstaat, van rechtswege en tegen betaling van een vergoeding, een handeling onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde is in een situatie als in het hoofdgeding, waarin dezelfde persoon tegelijkertijd de onteigenende macht en de onteigende gemeente vertegenwoordigt en de onteigende gemeente in de praktijk het betrokken goed blijft beheren, zelfs als de vergoeding enkel is betaald door middel van een interne omboeking in de begroting van de gemeente.

HvJ, C-665/16, Wroclaw, 13 juni 2018


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?