Normale regels inzake opeisbaarheid en vervaltermijnen voor btw-aftrek van toepassing in hoofde van btw-plichtige vennootschap beroepsoprichter

Gepubliceerd op 30 januari 2024

Een vennootschap wordt in 2007 opgerichte met als maatschappelijk doel de aan- en verkoop van onroerende goederen in België en in het buitenland. Ze start in 2013 de oprichting van een appartementsgebouw bestaande uit 10 appartementen met autostaanplaatsen en bergingen. Ze verkoopt deze appartementen in de periode van 2014 tot 2018 met toepassing van btw.

In 2018 dient de vennootschap enkele afzonderlijke aangiftes 104.5 als toevallige oprichter in (artikel 2 KB 14).

Volgens de fiscus is de vennootschap een beroepsoprichter. Ze had dus bij elke uitgereikte de factuur in de periode 2015-2018 de btw reeds moeten voldoen voor het aangiftetijdvak waarin de facturen werden uitgereikt. Voorts had de vennootschap voor de periode 2015-2016 op inkomende facturen die voor de oprichting van het appartementsgebouw met toepassing van verlegging van heffing waren uitgereikt, de btw niet als verschuldigd opgenomen in rooster 56 van haar btw-aangifte.

Na de correctieopgave dd. 20.11.2018 waarin de fiscus 464.327,46 btw vordert, dient de vennootschap op 14 december 2018 een btw-aangifte in voor het derde kwartaal van 2018 waarin ze 382.050,31 euro btw in aftrek brengt (op kosten met betrekking tot de oprichting van de appartementen) door opname ervan in rooster 62.

De fiscus aanvaardt enkel de aftrek van de btw die opeisbaar is geworden in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018, voor een totaal van 242.067,57 euro. Voor de 139.843,74 euro die de vennootschap volgens de fiscus teveel heeft opgenomen in rooster 62, omdat het gaat om btw die opeisbaar is geworden in de jaren 2013 en 2014 en waarvoor het recht op aftrek dus uiterlijk is vervallen op 31 december 2017, stelt de fiscus een correctieopgave op voor een bedrag van 139.843,47 euro waarover een boete van 200% wordt opgelegd.


Beroepsoprichter of toevallige btw-plichtige

Volgens het hof is de vennootschap wel degelijk een beroepsoprichter.

Ze voldoet ten eerste aan de in artikel 4 Wbtw opgenomen definitie van een btw-plichtige. De vennootschap werd opgericht met als maatschappelijk doel de aan- en verkoop van onroerende goederen in België en in het buitenland. Dat doel werd in 2015 uitgebreid met onder meer de ontwikkeling van residentiële bouwprojecten.

Ook voor de oprichting en verkoop van de appartementen handelde de vennootschap volgens het hof als btw-plichtige. Dat blijkt uit de omvang van het bouwproject, namelijk het oprichten en verkopen van 10 appartementen gespreid over een periode van meer dan 4 jaar en de daaraan gelinkte voorbereidende handelingen. Het oprichten en verkopen van de appartementen gebeurde binnen de economische activiteit van de vennootschap en met regelmaat. 10 appartementen werden opgericht en verkocht over een periode van meer dan 4 jaar. Dat die 10 appartementen één gebouw vormen doet niet ter zake.

De btw-plichtige stelt dat zijn accountant met de btw-administratie telefonisch het statuut van toevallige btw-plichtige had afgestemd en roept het vertrouwensbeginsel in. Maar dat is niets meer dan een loutere bewering. De betrokken ambtenaar en de accountant oproepen als getuige is volgens het hof niet zinvol. Zelfs al zou er effectief een telefonisch contact hebben plaatsgevonden, door het tijdsverloop zou de precieze draagwijdte van het telefonisch contact en wat de precieze informatie is geweest die werd meegedeeld, niet bewezen kunnen worden.

De fiscus stelt dus terecht dat de vennootschap de voor de periode 2015-2018 verschuldigde btw niet tijdig heeft aangegeven in haar periodieke btw-aangifte en niet tijdig heeft voldaan.


Recht op aftrek

Wat de weigering van de btw-aftrek betreft wegens verjaring omdat voor de btw van de jaren 2013-2014 dat recht op aftrek uiterlijk is vervallen op 31 december 2017, beroept de vennootschap zich onder meer op het neutraliteitsbeginsel van het btw-stelsel zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie in verschillende van haar arresten.

Maar het hof vindt dat de fiscus die btw-aftrek terecht heeft geweigerd. Zolang de vervaltermijn de uitoefening van het recht op aftrek niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Dat de vennootschap de in 2013 en 2014 verschuldigde btw niet tijdig heeft aangegeven en betaald, is voor het hof ook een reden om de btw-aftrek voor die jaren te weigeren.


HvB Antwerpen, rolnr. 2021/AR/910, 17 oktober 2023


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?