Misbruik wegens uitzonderlijk veel voorschotfacturering om tariefverhoging te ontwijken

Gepubliceerd op 1 mei 2018

​In 2009 en 2010 gold een verlaagd tarief van 6% op de eerste schijf van € 50.000 bij onder andere de oprichting van een nieuwe privéwoning. Met ingang van 2011 werd dit verlaagd tarief terug afgeschaft. Bij een controle bij een aannemingsbedrijf stelt de fiscus vast dat er eind 2010 een aanzienlijk aantal voorschotfacturen werd uitgereikt met de toepassing van dit verlaagd tarief, en telkens voor het bedrag van € 50.000. Deze handelswijze wijkt volgens de fiscus af van de wijze waarop de onderneming normaal factureert, zijnde een voorschot van 5% bij ondertekening van de overeenkomst, bij het ondertekenen van de akte de waarde van de reeds uitgevoerde werken verminderd met het eerste betaalde voorschot, en de rest volgens de vordering van de werken.
De fiscus vordert bijkomend 15% btw op die gefactureerde voorschotten met het argument dat de onderneming misbruik heeft gemaakt van de btw-regels inzake opeisbaarheid door eind 2010, toen het verlaagd tarief nog van toepassing was, meer dan normaal te factureren en zo de klanten het mogelijk te maken optimaal te genieten van het verlaagd tarief waarvan men reeds wist dat dit zou verdwijnen vanaf 2011. De gefactureerde voorschotten bedroegen ook veel meer dan wat door de administratie bij tolerantie was toegestaan naar aanleiding van het verdwijnen van dit verlaagd tarief, namelijk een voorschot van maximum 25 % van de prijs der werken die zullen aanvangen of in uitvoering blijven in 2011.
Betreffende de definiëring van misbruik  (artikel 1, § 10 Wbtw) haalt de rechtbank de traditionele rechtspraak aan die stelt dat daarvoor twee voorwaarden vervuld moeten zijn:

een objectief element waaruit blijkt dat in weerwil van de formele toepassing van een wettelijke bepaling een belastingvoordeel wordt genoten dat in strijd is met het nagestreefde doel;
een subjectief elementen waarbij uit een geheel van objectieve factoren moet blijken dat het wezenlijk doel van de transacties die de administratie in vraag stelt, erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.​

De voorschotfacturering door de bouwonderneming heeft louter tot doel het voordelig btw-tarief dat de wetgever vanaf 2011 wenste af te schaffen, alsnog toe te kunnen toepassen eind 2010 voor handelingen die pas in 2011 zullen plaatsvinden, wat volgens de rechtbank strijdig is met de bedoeling van de regels inzake de opeisbaarheid van de btw, die als hoofdprincipe hebben dat de btw opeisbaar wordt als het goed is geleverd of de dienst is verricht. Daarmee is de objectieve voorwaarde voor misbruik vervuld.
Door al die voorschotten te factureren eind 2010, week​ de onderneming af van haar normale wijze van factureren en speelde ze in op de regels  inzake opeisbaarheid van btw, namelijk dat de btw verschuldigd werd, en tegen het tarief, op het tijdstip van de facturatie van het voorschot. De onderneming heeft haar voorschotfacturatie stelselmatig opgedreven om zo de klanten maximaal te laten genieten van het tariefvoordeel. Het uitreiken van die voorschotfacturen was volgens de rechtbank dan ook ingegeven door het verkrijgen van dat tariefvoordeel, dus is het voormeld subjectief element voor misbruik aanwezig.
Aangezien zowel de objectieve als de subjectieve voorwaarde voor misbruik vervuld zijn, heeft de fiscus op basis van artikel 1, § 10 Wbtw terecht 15% btw gevorderd op de uitgereikte voorschotfacturen.

Rb. Brugge, 25 oktober 2017, rolnrs. 6/930/A en 16/932/A7


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?