Geen btw-aftrek op kosten gemaakt ten behoeve van de afnemer zonder dat deze werden doorgerekend

Gepubliceerd op 20 juni 2018

Een btw-plichtige met als activiteit de ontwikkeling van residentiële bouwwerken, sluit met een andere vennootschap (afnemer) twee overeenkomsten:

in het gedeelte bestemd voor hotel van een pand mag de afnemer in eigen beheer en voor eigen rekening een hotel uitbaten;
in het gedeelte bestemd voor restaurant van een pand mag de afnemer in eigen beheer en voor eigen rekening een restaurant uitbaten.

Beide overeenkomsten zijn betiteld als ‘overeenkomst tot toekenning om recht om een beroepswerkzaamheid uit te oefenen’. De vergoedingen die de afnemer hiervoor betaald, worden aan btw onderworpen.
Bij een controle verwerpt de fiscus de bij de dienstverlener afgetrokken btw op de kosten van nutsvoorzieningen, sanitair, brandbeveiliging, voeding en vis, omdat deze kosten niet worden doorgerekend aan de afnemer die het hotel en het restaurant uitbaat. De fiscus krijgt van de rechtbank gelijk over de hele lijn.
Wat de nutsvoorzieningen betreft stelt de rechtbank dat de dienstverlener niet kan aantonen (in tegenstelling tot wat hij beweerde), dat deze kosten mee opgenomen waren in de vergoeding die werd aangerekend voor het verlenen van voormeld recht. Geen enkele bepaling in de overeenkomsten wijst hierop.
Omdat de nutsvoorzieningen gebruikt worden door de afnemer, zijn deze niet bestemd voor de eigen economische activiteit van de dienstverlener en heeft deze laatste dus geen recht op aftrek van de btw die erover is geheven.
De kosten van sanitair vielen volgens de contractuele bepalingen ten laste van de uitbater.
En voor de kosten van brandbeveiliging, voeding en vis is er geen enkele reden om aan te nemen dat deze kosten door de dienstverlener werden gemaakt ten behoeve van zijn eigen economische activiteit.
De rechtbank geeft de fiscus ook nog gelijk waar deze de aftrek verwierp op kosten voor onder meer onderhoud van de lift, omdat de btw-plichtige geen aankoopfactuur kon voorleggen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de btw-plichtige, zoals die beweerde, die factuur had moeten afgeven aan de curator van de ondertussen failliet verklaarde afnemer.
De btw-plichtige argumenteerde nog dat de btw-aftrek zou moeten worden toegestaan in het kader van het ‘groepsbelang’: de kosten werden niet doorgefactureerd om de continuïteit van de afnemer niet in het gedrang te brengen. De rechtbank vindt in het Wbtw​ echter geen bepaling die deze redenering ondersteunt.

Rb. Gent, 8 mei 2018, niet gepubliceerd


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?