Fiscus verduidelijkt de btw-vrijstelling voor handelingen ter verkrijging van financiële steun

Gepubliceerd op 16 mei 2017

​Artikel 44, § 2, 12° Wbtw stelt vrij van btw, de leveringen van goederen en de diensten, verricht door instellingen waarvan de handelingen overeenkomstig artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw zijn vrijgesteld, in samenhang met werkzaamheden die zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun en die uitsluitend ten bate van henzelf zijn georganiseerd, mits deze vrijstelling niet tot concurrentieverstoring kan leiden.
De fiscus verduidelijkt het toepassingsgebied van deze vrijstelling in een nieuwe circulaire. Zo is de vrijstelling slechts van toepassing indien de drie volgende voorwaarden zijn voldaan:

de werkzaamheid ter verkrijging van steun wordt georganiseerd door de instelling zelf waarvan de handelingen in het kader van haar gebruikelijke activiteiten als btw-plichtige van de btw zijn vrijgesteld door artikel 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw;
de werkzaamheid vormt geen economische activiteit van de btw-plichtige;
de werkzaamheid mag geen concurrentieverstoring veroorzaken met andere economische operatoren die gelijkaardige handelingen verrichten.

 
1. Organisatie door de instelling zelf
De instelling die voor haar gebruikelijke activiteiten is vrijgesteld van btw door 44, § 2, 1° tot 4°, 6°, 7°, 9° en 11° Wbtw, moet zelf de organisator zijn van de werkzaamheden ter verkrijging van financiële steun voor voormelde vrijgestelde handelingen. Dat betekent volgens de fiscus dat deze instelling de volledige verantwoordelijkheid moet hebben over de organisatie, inzonderheid inzake de programmering, de opbouw en de werking van het evenement, de publiciteit, het innen van de ontvangsten, enz.
Volgens een letterlijke lezing van deze voorwaarde zal hier dus niet aan voldaan zijn wanneer bv. leden van een vereniging tegen een vergoeding gaan tappen op een evenement dat door een derde wordt georganiseerd of wanneer leden van de jeugdbeweging een evenementenhal gaan opruimen en hiervoor van de organisator van het evenement of de uitbater van de evenementenhal een vergoeding ontvangen.
Het is jammer dat de circulaire geen aanwijzingen geeft over hoe gemengde btw-plichtigen (bv. sportclub met vrijgestelde sportbeoefening en een aan btw onderworpen kantine) moeten aantonen dat de inkomsten uit deze werkzaamheden enkel ten goede komen van de vrijgestelde activiteit.
De fiscus bevestigt dat deze vrijstelling eveneens van toepassing is wanneer de opbrengsten van zo’n activiteit worden aangewend voor de financiële steun van ‘een goed doel’ (zoals reeds gesteld door de minister in zijn antwoord op vraag 3617 van Kamerlid S. Verherstraeten van 6 mei 2015). Onder ‘een goed doel’ (liefdadigheidswerk) wordt verstaan elke instelling, vereniging, fonds of natuurlijk persoon die zich, zonder commercieel oogmerk, inzet voor een project of werk op het vlak van gezondheid, welzijn, cultuur, natuur, milieu of internationale hulp. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de begunstigde van de ingezamelde middelen een erkenning geniet.

2. de werkzaamheid is geen economische activiteit
Volgens de fiscus is de vrijstelling van artikel 44, § 2, 12° enkel van toepassing wanneer deze werkzaamheden ter verkrijging van financiële steun occasioneel worden verricht. In de circulaire wordt echter niet verduidelijkt wanneer er sprake is van een occasionele of een niet-occasionele werkzaamheid.
In zijn antwoord op een vraag van Kamerlid N. Muylle (vraag nr. 84 dd. 18.12.2014​) antwoordde de minister dat de vrijstelling van  artikel 44, § 2, 12° Wbtw enkel van toepassing is op handelingen die niet de hoofdactiviteit uitmaken van de btw-plichtige. Handelingen die verder gaan dan het verkrijgen van financiële steun en een doel op zich vormen, kunnen volgens de minister deze vrijstelling niet genieten. Dus vallen de handelingen die deel uitmaken van een doorlopende of een regelmatig terugkerende (bv. wekelijkse of maandelijkse) activiteit niet onder deze vrijstelling wanneer die activiteit concurrentieverstoring zou veroorzaken ten opzichte van handelaars of dienstverrichters uit de betreffende sector.
Volgens de minister is de vrijstelling in principe wel van toepassing wanneer zo’n activiteit eenmaal per jaar wordt georganiseerd.
Maar de uiteindelijke beoordeling of bepaalde steunverwervende​ activiteiten louter occasionele werkzaamheden zijn die deze vrijstelling kunnen genieten, is volgens de minister een feitenkwestie die moet worden beoordeeld rekening houdend met de specifieke elementen eigen aan elk geval.
Het is verwonderlijk dat de wetgever bij de aanpassing van artikel 44, § 2, 12° (wet van 27 juni 2016, B.S. dd. 07.07.2016) deze voorwaarde niet uitdrukkelijk in de wetgeving opgenomen heeft, zelfs nadat de Raad van State in zijn advies bij het wetsontwerp stelde dat indien het de bedoeling is dat artikel 44, § 2, 12° Wbtw enkel van toepassing is op handelingen die occasioneel worden verricht, dat in de tekst zelf van die bepaling opgenomen moet worden.
De wetgever repliceerde hierop in zijn memorie van toelichting bij dit wetsontwerp door te stellen dat het niet de bedoeling is van de wetgever om de toepassing van artikel 44, § 2, 12° Wbtw te beperken tot de louter occasionele handelingen. Maar dat blijkt nu dus geen juiste weergave  van de bedoeling van de wetgever te zijn.

3. de werkzaamheid veroorzaakt geen concurrentieverstoring
Volgens de fiscus is er geen concurrentieverstoring wanneer de  activiteiten geen reële afzonderlijke economische activiteit vormen en er op gericht zijn de realisatie van de nagestreefde doelen te vergemakkelijken. Ook hier stelt de fiscus dat dit een feitenkwestie is. Maar de bij de werkzaamheid gerealiseerde omzet is van geen belang.
Om de discussie over al of niet concurrentieverstoring te vergemakkelijken, aanvaardt de fiscus dat er geen concurrentieverstoring is indien het evenement ter verkrijging van steun hoogstens vier keer per kalenderjaar wordt georganiseerd. Een evenement dat maximaal drie opeenvolgende dagen duurt (vb. tijdens het weekend) wordt als één evenement beschouwd.
Maar zodra in een kalenderjaar meer dan vier evenementen georganiseerd worden, moet de organiserende instelling contact opnemen met het bevoegd KMO/GO-centrum dat, nadat kennis is genomen van de argumenten van deze instelling, zal oordelen of er al dan niet sprake is van concurrentieverstoring.
Met een toevallige overschrijding zal geen rekening gehouden worden, maar weeral jammer dat de fiscus niet meegeeft wat voor hem een toevallig overschrijding is.
Als een instelling op basis van deze overschrijding voormelde werkzaamheden ter verkrijging van financiële steun aan btw moet onderworpen, dan moet zij dit doen vanaf het eerste kwartaal dat volgt op die overschrijding, en dit gedurende minstens één volledig kalenderjaar. Na afloop van dit kalenderjaar kan de instelling zich opnieuw beroepen op de administratieve toegeving dat maximum 4 evenementen geen concurrentieverstoring veroorzaken, maar ze moet hiervoor wel een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij het bevoegd KMO/GO-centrum.​

Inwerkingtreding
Deze nieuwe regels zijn van toepassing vanaf 17 juli 2016 en voor wat betreft de tolerantie dat maximum 4 evenementen geen concurrentieverstoring veroorzaken, moet rekening gehouden worden met het aantal evenementen georganiseerd vanaf 1 januari 2017.

Fisconetplus, circulaire 23 van 19 april 2017


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?