Dwangbevel gericht aan vereffende vennootschap in plaats van vereffenaar is nietig

Gepubliceerd op 1 mei 2018

Op 9 november 2004 stelt de fiscus een proces-verbaal op lastens een vennootschap waarbij wordt meegedeeld dat inzage was bekomen van een strafdossier waaruit is gebleken dat een circuit van valse facturen was opgezet waardoor die vennootschap ten onrechte btw had afgetrokken. De btw-plichtige had dit ook erkend tijdens de controle op 8 september 2004.
Maar bij buitengewone algemene vergadering van 23 december 2003 werd beslist tot de ontbinding van deze vennootschap en de vereffening werd afgesloten bij beslissing van de algemene vergadering van 1 maart 2004.
Het Hof stelt vast dat het bestreden dwangbevel werd uitgevaardigd na de sluiting van de vereffening van de vennootschap. De btw-wetgeving voorziet niet wie als schuldenaar van de btw moet worden aangemerkt als de vereffening van de btw-plichtige vennootschap reeds is afgesloten. Dus moeten de regels van het gemeen recht, in casu het Wetboek Vennootschappen, toegepast worden.
De sluiting van de vereffening van een vennootschap beëindigt het bestaan en de rechtspersoonlijkheid van die vennootschap, waardoor ze als afzonderlijk rechtssubject verdwijnt. Een schuldeiser van zo’n vennootschap kan gedurende een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing tot sluiting van de vereffening, een vordering instellen tegen ‘de vereffenaar als zodanig’.
Volgens het Hof vaardigde de fiscus in deze zaak het dwangbevel niet uit tegen de vereffenaar van de vennootschap, maar op naam en adres (maatschappelijke zetel) van de vereffende vennootschap. Dat de btw-schuld betrekking heeft op handelingen die door de vennootschap voor haar vereffening werden gesteld, rechtvaardigt niet de uitvaardiging van het dwangbevel lastens de vennootschap na afsluiting van de vereffening, want de bevoegdheid om te handelen door middel van een dwangbevel bestaat immers alleen tegenover de wettelijke schuldenaar van de btw.
Van een materiële vergissing in de identificatie van de schuldenaar van de btw is volgens het Hof geen sprake, omdat het dwangbevel ook niet werd verzonden naar het adres van de vereffenaar maar naar de maatschappelijke zetel en naar het adres van de vennootschap. Het Hof verklaar het dwangbevel​ dan ook nietig.

HvB Antwerpen, 27 juni 2017, rolnr. 2015/AR/2497


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?