Concessies voor jachthavens toch verplicht aan btw onderworpen

Gepubliceerd op 31 januari 2024

De stad Antwerpen die op basis van artikel 6, 1ste lid Wbtw voor haar werkzaamheden of handelingen die zij als overheid stelt niet als btw-plichtige kwalificeert, beheert ook dokken, bruggen, sluizen, kaaimuren en gronden rondom haar haven alsook het toezicht op een vlot en veilig scheepvaartverkeer in deze haven.

Een onroerende verhuur is in principe van btw vrijgesteld. Maar op die vrijstelling zijn uitzonderingen voorzien, zoals de terbeschikkingstelling van uit hun aard onroerende goederen in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens (artikel 44, § 3, 2de, vijfde streepje Wbtw). Volgens de stad is deze uitzondering ook van toepassing op het verlenen van concessies (in casu op 2 dokken) voor jachthavens en de terbeschikkingstelling van ligplaatsen in het stedelijk havengebied voor evenementschepen, rondvaartboten, schepen voor beroepsvaart, cruiseschepen, …

Op de vergoedingen die de stad Antwerpen ontvangt voor de voormelde diensten, draagt ze 21% btw af. De stad recupereert de btw die werd geheven op de recurrente kosten van deze activiteit. Ook trekt de stad de btw af die werd geheven op meerkosten voor de heraanleg van een brug die ontsluiting geeft aan enerzijds de boten gelegen in een van de betrokken jachthavens en anderzijds aan een aantal boten voor commerciële rondvaart. Het was van belang om bij de heraanleg ervan ervoor te zorgen dat deze brug geopend/opgehaald kon worden om de ontsluiting voor de voormelde boten te kunnen blijven garanderen, wat resulteerde in een meerkost voor de stad.

De stad Antwerpen vroeg aan de fiscus de bevestiging dat deze prestaties aan btw onderworpen zijn. Maar die laatste besliste dat het verlenen van de concessies met betrekking tot de twee dokken die als jachthaven voor de voormelde boten werden gebruikt, voor de btw moet worden aangemerkt als een door artikel 44, § 3, 2° Wbtw van btw vrijgestelde onroerende verhuur.

Voor de terbeschikkingstelling van de ligplaatsen in het stedelijk havengebied stelt de fiscus dat de stad Antwerpen handelt als overheid, en dat deze handelingen buiten de toepassing van de btw vallen op basis van artikel 6 Wbtw.

Hoewel voormelde beslissing enkel gaat over de vraag of de activiteiten wel of niet aan btw onderworpen zijn, is het resultaat van deze beslissing dat de stad voor de voormelde activiteiten geen recht op btw-aftrek heeft. Dat bevestigde de fiscus nadien nogmaals toen hij het standpunt innam dat de btw geheven van de meerkost van de heraanleg van voormelde brug niet aftrekbaar was voor de stad. De stad stapte tegen deze beslissingen naar de rechtbank.


Terbeschikkingstelling in het kader van de exploitatie van bevaarbare waterlopen

De rechtbank bevestigt dat op basis van artikel 135, 2, laatste lid btw-richtlijn de lidstaten bepaalde handelingen mogen uitsluiten van de vrijstelling voor onroerende verhuur. De Belgische wetgever heeft hiervan gebruik gemaakt voor de terbeschikkingstelling van uit hun aard onroerende goederen in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens.

De fiscus meent uit de voorbereidende werken van de Wet van 31 juli 2009 te kunnen besluiten dat jachthavens niet onder deze uitzondering op de btw-vrijstelling vallen. Volgens de rechtbank blijkt uit die memorie van toelichting dat het inderdaad de bedoeling was om de concurrentiepositie van de Belgische logistieke operatoren te vrijwaren (om de concessies in het havengebied aan btw te blijven onderwerpen zoals dat ook het geval was vóór de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie waaruit bleek dat concessies op openbaar domein ook als een vrijgestelde onroerende verhuur kunnen kwalificeren). Maar daaruit mag niet besloten worden dat de betrokken uitzondering op de vrijstelling voor onroerende verhuur beperkt moet worden tot bedrijfsterreinen. Die conclusie vindt geen steun in de wettekst zelf die veel ruimer verwoord is. Een ruime interpretatie van die wettekst blijkt volgens de rechtbank ook nog uit de antwoorden van de minister op twee parlementaire vragen die hierover werden gesteld (vragen dd. 11.05.2011 en 12.05.2011).

Op basis van artikel 44, § 3, 2de, vijfde streepje Wbtw is de uitzondering op de btw-vrijstelling voor onroerende verhuur van toepassing als:

  • de terbeschikkingstelling gebeurt in het kader van de exploitatie van havens, vlieghavens of bevaarbare waterlopen, en;
  • de onroerende goederen zich bevinden binnen het havengebied.

In het huidige geschil is dat volgens de rechtbank het geval.


Handeling als overheid

Artikel 6 Wbtw voorziet dat openbare besturen in de regel niet als btw-plichtige worden aangemerkt voor de handelingen die ze als overheid verrichten. Maar datzelfde artikel somt een reeks van handelingen op waarvoor een openbaar bestuur wel als btw-plichtige moet worden beschouwd, voor zover de ontvangsten uit de activiteit niet van geringe omvang zijn. Een van die activiteiten is het verrichten van diensten in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens.

Omdat de fiscus geen enkel argument aanbrengt met betrekking tot een geringe omvang van de ontvangsten, beslist de rechtbank dat de stad wel degelijk als btw-plichtige handelt voor het aanbieden van ligplaatsen tegen een liggeld.


Btw-aftrek

Nadat de rechtbank in een tussenvonnis (dd. 18.10.2022) besliste dat de stad Antwerpen voor het verlenen van de concessies voor de jachthavens en het aanbieden van de ligplaatsen als btw-plichtige met recht op aftrek handelt, is de vraag in welke mate de btw op de kosten van de heraanleg van de brug aftrekbaar is. Daarvoor moeten de partijen bijkomende stukken indienen.

Maar de partijen komen overeen dat de btw op de meerkosten van de heraanleg van die brug deels aftrekbaar is. Een akkoord dat de rechtbank bekrachtigt. De meerkosten voor het beweegbaar maken van de brug bedragen 58% van de totale kost van de heraanleg. Omdat uit in logboeken bijgehouden gegevens blijkt dat als de brug wordt geopend dit voor 99% van de gevallen gaat om boten uit de jachthaven, komen de partijen overeen dat 57% (58% x 99%) van de btw op de meerkosten van de heraanleg van de brug aftrekbaar is.

Voor één factuur die uitsluitend betrekking heeft op het beweegbaar maken van de brug wordt 99% btw-aftrek overeengekomen.


Rb. Brussel, rolnrs.  21/609/A en 21/3358/A, 10 november 2023


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?