Btw-aftrek op kosten afhandeling faillissement btw-activiteit

Gepubliceerd op 8 februari 2022

Een varkenskweker wordt bij vonnis dd. 02.10.2013 failliet verklaard waardoor een curator over het faillissement wordt aangesteld. Die verkoopt in oktober 2013, in het kader van het faillissementsbeheer, de resterende varkens. Over de verkoop wordt btw aangerekend. In de koopovereenkomst is bovendien door de koper bedongen dat die varkens tijdelijk in de gebouwen van de gefailleerde zouden blijven staan. Hiervoor betaalt de koper een bezettingsvergoeding waarover eveneens btw werd aangerekend. Eind december 2013 gingen de varkensstallen in vlammen op.
De fiscus weigert de btw-aftrek die de curator heeft uitgeoefend op de kosten met betrekking tot het faillissement (opruimen van mestputten, expertise brandschade, begeleiding aanvraag sloopvergunning, …) omdat de btw-plichtige sinds 2015 geen handelingen meer verricht zou hebben die recht op btw-aftrek verlenen. Er bestaat volgens de fiscus duidelijk geen enkel verband tussen de gemaakte kosten en btw-belaste uitgaande handelingen.
De curator gaat akkoord met de correctieopgave en wordt kort nadien ontheven van zijn mandaat en een nieuwe curator wordt aangesteld. Die laatste gaat over tot betaling onder voorbehoud van alle rechten en zonder enige nadelige erkentenis van het door de fiscus gevorderde bedrag en tekent verzet aan bij de rechtbank. Die stelt hem in het ongelijk (Rb. Brugge dd. 20.01.2020), waarop de curator in beroep gaat.
Wat de mogelijkheid betreft om terug te komen op een ondertekende correctieopgave, stelt het hof van beroep dat de vraag of het voor de aftrek relevant is dat de btw-plichtige geen btw-belaste handelingen meer heeft gesteld, een rechtsvraag is en geen feitenkwestie. Dus kan de tweede curator wel degelijk, als hij zijn stelling kan hard maken dat de eerste voor de ondertekening van de correctieopgave een dwaling in rechte heeft begaan, bekomen dat de correctieopgave als onjuist wordt beschouwd en dus zijn recht op btw-aftrek vorderen.
Het hof erkent dat zelfs als het om kosten gaat die niet onmiddellijk toewijsbaar zijn aan een concrete te realiseren omzet , en meer zelfs wanneer er helemaal geen omzet meer kan gerealiseerd worden, dan nog kan de btw vervat in de kosten die betrekking hebben op de economische activiteit die de gefailleerde had, aftrekbaar zijn. Ook de handelingen die betrekking hebben op de afwikkeling van de stopzetting van de activiteit (en op de vereffening ervan), zijn verbonden met die economische activiteit. En dat nog niet duidelijk is wat de uiteindelijke bestemming van de gesaneerde gronden zal worden, dat feit is irrelevant voor het recht op btw-aftrek.
Voor het hof is het duidelijk dat de kosten kaderen in de werkzaamheden van de curator om de gevolgen van het bestaan van de voormalige economische activiteit, gecombineerd met de brand, weg te werken. Er is dan ook een verband tussen die kosten en de economische activiteit. Daarmee is ook aangetoond dat de eerste curator een dwaling in rechte heeft begaan bij de ondertekening van de correctieopgave. Het op dat akkoord gesteunde dwangbevel is bijgevolg nietig (want het steunt op een nietig akkoord).
De fiscus moet de betaalde sommen terugbetalen, verhoogd met de wettelijke moratoriuminterest.

HvB Gent, rolnr. 2020/AR/1160, 28 september 2021


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?