Autohandelaar mee aansprakelijk voor door leverancier niet afgedragen btw

Gepubliceerd op 12 juni 2018

Een btw-plichtige handelaar in tweedehandse auto’s wordt door de fiscus aansprakelijk gesteld voor de btw die zijn leverancier aan hem heeft aangerekend over de levering van diverse luxewagens, maar nooit aan de Schatkist heeft afgedragen.
Hiervoor beroept de fiscus zich op artikel 51bis, § 4 Wbtw​ dat voorziet dat elke btw-plichtige hoofdelijk gehouden is de btw te voldoen, samen met de wettelijke schuldenaar ervan, als hij op het tijdstip waarop hij een handeling heeft verricht, wist of moest weten dat de betaling van de btw, in de ketting van de handelingen, niet werd gedaan of zal worden gedaan met de bedoeling de btw te ontduiken (ketenaansprakelijkheid).
Volgens het Hof heeft de rechter in eerste aanleg terecht geoordeeld dat de btw-plichtige had moeten weten dat zijn leverancier de aan hem aangerekende btw niet zou doorstorten aan de Schatkist met de bedoeling fraude te plegen, omdat uit het dossier is gebleken dat:

de btw-plichtige autohandelaar koopt en verkoopt al ruim 15 jaar auto’s in hoofdberoep en kent dus de markt en de gangbare marktprijzen en ook de gevoeligheid voor fraude van de sector;
de geleverde wagens waarvoor hij voor de btw van drie leveranciers mee aansprakelijk wordt gesteld, zijn luxewagens. Het is enkel bij die betrokken leveranciers dat de autohandelaar luxewagens aankoopt. De andere auto’s die hij aankoopt en verhandelt, koopt hij aan bij andere leveranciers en zijn van een andere, en veel lagere prijsklasse;
die drie leveranciers:

zijn allemaal vennootschappen van dezelfde persoon;
zijn allen gevestigd op een postbusadres;
beschikken niet over een infrastructuur of exploitatiemiddelen die nodig zijn voor een commerciële activiteit van handel in wagens;

de autohandelaar heeft nooit de moeite genomen om ter plaatse kennis te nemen van de activiteiten van die drie leveranciers, ook al kocht hij er wagens aan een gemiddelde prijs van bijna € 72.500,00 euro incl. btw (de eigenaar van die drie vennootschappen bracht telkens de wagens zelf tot bij de autohandelaar;
er zijn minstens twee wagens aan- en verkocht die op het ogenblik van hun aan- en verkoop, en de respectievelijke betalingen, België reeds hadden verlaten;
de eigenaar van die drie vennootschappen factureerde de verkopen van de wagens aan de autohandelaar:

tot en met 2010 via de eerste twee vennootschappen;
vanaf 2011 via een derde vennootschap;

de autohandelaar heeft zich nooit vragen gesteld bij de facturatie door die verschillende firma’s en de opeenvolging van nieuwe firma’s;
de autohandelaar heeft zich tot voor de aankopen van de luxewagens bij de betrokken leveranciers nooit ingelaten met de handel in luxewagens; de aankopen van luxewagens bedroeg kort na de start van hun samenwerking al meer dan de helft van de totale aankopen van de autohandelaar;
de autohandelaar realiseerde met de handel in die luxewagens meer dan een degelijke winstmarge (die ook veel hoger ligt dan zijn normale commissie bij de handel in de andere tweedehandse wagens) zonder dat hij zelf een risico liep.

Voor zover nog nodig benadrukt het Hof dat uit de eigen verklaring van de autohandelaar blijkt hij altijd op voorhand al wist wie zijn afnemers van die luxewagens gingen zijn. Dat betekent volgens het Hof dat die afnemers hem door de eigenaar van die drie leveranciers waren aangebracht. En bovendien betrof de handel in luxewagens nieuwe voertuigen, waar de autohandelaar zich tot dan steeds beperkte tot de handel in tweedehandse voertuigen.
Ook de afnemer van de meeste van die luxewagens was een andere autohandelaar die op 7 km van de betrokken autohandelaar is gevestigd. Het is dan ook op zijn minst verdacht dat de betrokken autohandelaar een commissie tussen de € 1.000 en € 1.500 per voertuig kon realiseren, terwijl hij dit voertuig enkel van bij hem tot aan die andere handelaar, 7 km verder, moest vervoeren.
De betrokken autohandelaar had dus wel degelijk moeten weten dat die drie leveranciers de over aan hem verrichte leveringen aangerekende btw niet zouden doorstorten met de bedoeling fraude te plegen, en is dus mee aansprakelijk voor de btw die zijn leveranciers hem hebben aangerekend maar niet aan de Schatkist hebben doorgestort.
De boete die de rechtbank van eerste aanleg van 200% naar 20% had herleid, blijft behouden.  
 
HvB Gent, rolnr. 2016/AR/1852, 27 februari 2018


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?