6% voor oprichting gebouw uitsluitend bestemd voor buitenschoolse opvang van kinderen uit het kleuter- en lager onderwijs

Gepubliceerd op 27 januari 2024

De stad Veurne laat een nieuwe buitenschoolse kinderopvang bouwen op een locatie waar zich geen eigenlijke schoolinfrastructuur bevindt. De buitenschoolse kinderopvang wordt door de stad zelf uitgebaat. De stad zorgt ook voor het busvervoer waarmee de kinderen van en naar verschillende scholen op zijn grondgebied worden opgehaald en gebracht.

Op de facturen van de aannemers verlegde de stad de verschuldigde btw aan 21%. Maar nadien regulariseert de stad 15% btw in haar voordeel omdat er sprake zou zijn van een schoolgebouw waarop het btw-tarief van 6% van toepassing is ingevolge de rubriek XL van tabel A KB 20 – schoolgebouwen en centra voor leerlingenbegeleiding.

De fiscus verwerpt deze regularisatie.

Volgens de rubriek XL van tabel A KB 20 is er een verlaagd btw-tarief van 6% van toepassing op onder meer het werk in onroerende staat met betrekking tot gebouwen bestemd voor het school- of universitair onderwijs dat op grond van artikel 44, § 2, 4°, a) Wbtw is vrijgesteld.

Volgens het hof van beroep in Gent is het verstrekken van buitenschoolse kinderopvang van schoolkinderen te onderscheiden van het verstrekken van onderwijs. Zo’n kinderopvang heeft niet als doel onderwijs te verstrekken. Het is niet omdat de kinderen in die opvang hun huiswerk kunnen maken dat er sprake zou zijn van onderwijs zoals bedoeld in artikel 44, § 2, 4°, a) Wbtw.

Is er dan sprake van een dienst die nauw samenhangt met het vrijgestelde onderwijs en dus zelf ook onder die btw-vrijstelling voor onderwijs valt waardoor voormeld verlaagd btw-tarief toch van toepassing kan zijn? Daarvoor is volgens de rechtspraak van het Europese Hof vereist dat de betrokken leveringen van goederen of diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van het vrijgestelde onderwijs (Ygeia, C-394/04 en C-395/04 dd. 01.12.2005 en Stichting Kinderopvang Enschede, C-415/04 dd. 09.02.2006).

Volgens het hof is dat wel degelijk het geval. Het merendeel van de schoolgaande kinderen van het kleuter- en lager onderwijs in België maken deel uit van een gezin. Ongeacht de organisatie van het gezin, is het in België (zeker in Vlaanderen, waar de feiten zich situeren) de regel dat ouders van de kinderen die naar de kleuter- of lagere school gaan, uit werken gaan. En dat meestal uiterlijk vanaf een uur dat ten laatste samenvalt met de start van de lesuren tot na het uur waarop het laatste lesuur gedaan is. En dan moeten de ouders zich ook nog verplaatsen naar hun werk. De meeste ouders zijn dus niet in staat om hun kinderen ten vroegste 15 minuten voor de eerste les af te zetten en uiterlijk 15 minuten na de laatste les op te halen.

En ondanks het thuiswerk dat de laatste jaren ingang heeft gevonden, is het praktisch totaal niet haalbaar om onderwijs voor het kleuter en lager onderwijs aan te bieden zonder dat tegelijk een opvang voor de kinderen wordt verzorgd zowel vóór als na het beperkte toezicht dat door de leerkrachten zelf moet worden gehouden. Zonder de structurele organisatie van buitenschoolse kinderopvang die voor alle kinderen wordt aangeboden, kan een kleuter- of lagere school in deze tijd (tegen de geschetste maatschappelijke achtergrond) haar onderwijsopdracht praktisch niet vervullen.

De buitenschoolse kinderopvang voor kleuter- en lager onderwijs is dus onontbeerlijk om dat onderwijs te kunnen aanbieden. En dus is deze opvang als een dienst die nauw samenhangt met de dienst van het onderwijs ook bedoeld in de vrijstelling van artikel 44, § 2, 4°, a) Wbtw.

De Stad Veurne heeft dan ook terecht het btw-tarief van 6% toegepast voor het voldoen via de verlegging van heffing, van de btw verschuldigd op de oprichting van het gebouw bestemd voor de buitenschoolse kinderopvang.

Het hof hervormt hiermee de uitspraak van de rechter in eerste aanleg die de fiscus gelijk had gegeven.


HvB Gent, rolnr. 2022/AR/421, 10 oktober 2023


Heb je graag toegang tot de nieuwsberichten?

Bestaande klant?

Nieuwe klant?